‘In de begintijd had de werkplaats niet zoveel plaats voor fietsen. Er is toen bepaald dat je alleen met de fiets mocht komen als je wat verder weg woonde. Ik kwam toen uit de buurt van de Hoefstraat en dat betekende dat ik te voet naar het werk moest. Nu had ik een tante die in de Lange Nieuwstraat woonde en die vond het geen probleem als ik mijn fiets bij haar zette. Hoefde ik maar een klein stukje te lopen!’
Rinus krijgt bij NS een uitstekende opleiding als lasser en promoveert als eerste naar de las- en pijpenafdeling. Zijn leidinggevende is een ‘noorderling’. Na de sluiting van de werkplaats in Zwolle kwamen veel medewerkers vanuit de noordelijke provincies naar Utrecht. ‘Hij was een goed vakman,’ zegt Rinus. ‘In zijn vrije tijd knapte hij thuis oude auto’s op. Hij haalde ze uit elkaar, reviseerde alles en zette ze weer in elkaar. Je kon die auto’s huren voor bijvoorbeeld een trouwerij.’ Als Rinus 18 is moet hij in dienst en bij terugkomst hebben ze voor hem een plaats bij de demonteerploeg in gedachten. Dat vindt zijn leidinggevende van de lasserij maar niets en na een halve dag staat hij weer op zijn vertrouwde afdeling. Daar blijft hij veertig jaar, tot zijn pensioen in 1996. ‘Ik ben blij dat ik geen automonteur ben geworden’, concludeert hij.
In de lasserij werken, in vergelijking met andere afdelingen, weinig mensen. Rinus werkt in een groep van negen man, ‘Een van hen was Rudi Portier. Die kwam uit Nieuw-Guinea en vond het erg leuk om voor ons te koken. Hij kookte op de werkplaats, want we beschikten natuurlijk over gas, en hij had zelfs een bord van zijn restaurant opgehangen. Ik vond het altijd goed smaken.’
Het werk als lasser is erg gevarieerd. ‘Ik werd vaak uitgezonden naar andere werkplaatsen voor speciale klussen, zoals het maken van nieuwe bochten in kapotte leidingen. Je moest leidingen wel eerst schoonmaken met zoutzuur. Dat spul was erg gevaarlijk, maar gelukkig kregen we goed beschermingsmateriaal van de spoorwegen. Zeker je ogen hadden een goede bescherming nodig,’ vertelt Rinus. Dat afwisselende werk vindt hij fijn, dat zorgt voor veel arbeidsplezier. Die afwisseling vindt hij ook als lasser bij de ongevallenploeg, waar hij helpt om de treinen weer op de rails te krijgen.
Rinus vertelt ook van een ongeval op de Hoofdwerkplaats, die keer dat de ketel van de 3737 implodeert. ‘Dat was de locomotief van het Bels Lijntje. Die vertrok vanaf de Hoofdwerkplaats en ging via de Gasthuisring naar het hoofdspoor. Gelukkig gebeurde het nog op de werkplaats, er was nogal wat schade. De ketel hebben we moeten vervangen.
In zijn vrije tijd komt Rinus in de hobbylub van de werkplaats en voetbalt hij bij de OVST. Binnen die Tilburgse ontspanningsclub richt hij met een collega een postzegelclub op. ‘Nog altijd komen we met zijn zessen bij elkaar.’
Dit verhaal is onderdeel van het project 'Sporen van de NS Hoofdwerkplaats: Samen verzamelen voor de Stadscollectie Tilburg'. Met dank aan Dienie Biemans, Tekstbureau Theo van Etten en Co-Cultuur/Leonie Wingen voor het afnemen van de interviews en optekenen van de verhalen. De foto in het TijdLab is gemaakt door Johan Dekkers.
Het project is mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie en Fonds Erfgoed Tilburg.