Haar man moet eerst even plassen. Zij vouwt haar benen alvast onder de picknicktafel. Helemaal uit Zoetermeer zijn ze gekomen. Anderhalf uur treinen, twee keer overstappen. De eerste stop is ‘Smeer ‘m’ in de Spoorzone. De oude vrouw zoekt in haar tas naar de kortingsbonnen. In een zijvakje vindt ze twee lichtgekreukte stukjes papier uit het NS-magazine. Zorgvuldig strijkt ze de coupons glad. De actie is verlopen maar je weet het nooit.
De lofzang op Tilburg in het blad trok het echtpaar over de streep. Het was dan ook een ambachtelijk staaltje citymarketing. Beloofd werden ‘historische gebouwen met vaak nog hun originéle namen’. Zoiets laat zelfs de meest verstokte kruikenzeiker niet onberoerd.
De man is terug, de broodjes zijn besteld. Nukkig kijkt hij naar de overkant. “Moet je dat zien. Een nieuw stuk metselwerk in zo’n oud gebouw. Dat is toch geen gezicht. Tilburg valt me tegen tot nu toe.” We zijn wat gewend, maar als iemand uit – of all places - Zoetermeer zoiets zegt is dat reden tot zorg. Het tegenargument voor zo’n verzuchting werd ooit bedacht door wethouder Moorman. ´Tilburg? Dat is liefde op het tweede gezicht.´
“Weet je wat ik hier mis?” zegt de vrouw. “De originele mánnen bij die originele gebouwen. Van die stoere kerels. Die leven vast nog wel, denk je niet?” De man kijkt verstoord op van een ingewikkeld hummusbroodje. “Tuurlijk,” bromt hij een tikkeltje jaloers. “Iemand moet dat daar toch pas gemetseld hebben.” De vrouw kijkt op haar horloge.
Met het laatste stukje meergranenbrood veegt de man zijn bistroplankje schoon. Zijn vrouw klimt kwiek uit de picknicktafel. Ze trekken verder, naar het Textielmuseum. “Daar heb ik me écht al dagen op verheugd” zegt ze, “je kunt er echte textielarbeiders zien.”
Op het tweede gezicht zou het best nog ‘ns een mooie dag kunnen worden. Voor haar dan.
Deze kroniek verscheen op 14 maart 2017 in het Brabants Dagblad