“Bij ons op de spoelerij werd het werk werd niet eerlijk verdeeld. De een kreeg altijd goed werk, waar zij meer mee kon verdienen. En de ander kreeg troep. En daar hadden wij het over, dus dat dat niet eerlijk was. En er werd te weinig betaald. Dat bleef maar doorgaan. Dus waren wij gaan staken. Dat was in tweeënzestig. Ik heb altijd hard gewerkt, ik verdiende mee van het meeste, dus ik hoefde eigenlijk niet te staken. Maar gemiddeld werd er niet zoveel verdiend. En we moesten hard werken, hoor. Onder mekaar werd daarover gepraat. Ik zeg: ‘Nou goed, ik doe ook mee.’
We wisten dat er heel veel werk was, de bakken stonden tot aan het plafond. Ik zeg: ‘Nou moeten we onze slag slaan, want we zitten stikvol met garen. Ze hebben ons hartstikke nodig’. Wij hadden ze dus goed zitten, dat wij niks meer deden. Wij zijn naar de kleedkamer gegaan. Daar zijn wij gaan zitten. Dat was dan staking. Komt de grote baas: ‘Waarom doen jullie niks meer?’ Nou, dat wij het er niet mee eens waren, dat wij te weinig verdienden, en honderd op een hoop. Maar één ploeg bleef werken. De kantoormeisjes moesten aan het werken, íedereen van het kantoor moest aan het spoelen. Die keken altijd laag op ons neer, maar wij hadden ze nu zuiver zitten! Ze zaten hartstikke vast. Zo gewiekst waren wij.
Wij moesten allemaal naar het kantoor komen. Daar zaten een stuk of vijf van die heren, ik kende die niet. Maar wat denk je? In de fabriek had iedereen een grote mond, dat ken je. Maar toen niet, bij die heren. Iemand moest zeggen waar ’t eigenlijk over ging, waarom wij staakten. En waar wij dan commentaar op hadden. Niemand zei er iets. ‘Dat is toch wat’ dacht ik bij mijn eigen, ‘nou moet ik wat zeggen’. Dat vond ik toch wel belachelijk. Afijn, ik heb het woord gedaan. Ik zei dat het werk niet eerlijk verdeeld werd, dat er meiden waren die goed verdienden, maar de meesten niet.
Nu verdiende ikzelf vrij goed. Ik peesde als ’n gek. Ik was bang om naar de wc te gaan. Toen werden de boeken nagekeken, wat iedereen verdiende. ‘Weet u wat u bent?’ zeiden ze tegen mij. ‘Ja’, zei ik. ‘U bent gewoon een meeloper’, zeiden ze, ‘moet u eens kijken wat u hier verdient, moet u dan staken?’ Ik zeg: ‘Ik kom hier niet voor mij alleen, ik staak hier voor ons allemaal. Wij moeten allemaal hartstikke hard werken, ’t werk wordt niet eerlijk verdeeld, en slecht betaald, wij willen dat gewoon veranderd zien.’ En er was nog meer waarom wij gestaakt hebben Nou, er kwam niks, wij werden met een kluitje in het riet gestuurd. ‘Wij zullen nog wel eens zien,’ en zo. Maar wij hielden voet bij stuk.
Toen zijn wij allemaal naar huis gegaan, allemaal naar ons thuis. Ons moeder zei: ‘Wat hebben jullie nou gedaan?’ En ik heb verteld. ‘Wij hebben gestaakt. ’t Werk werd niet eerlijk verdeeld.’
Wij op zoek naar ander werk. Je kon overal aan de gang, ’t was overal hartstikke druk. Naar d’n Enneking zijn wij geweest met al die meiden. Naar Thomas de Beer. En zal ik jou eens wat vertellen? Ze hadden al die fabrieken opgebeld. Ze namen ons nergens nie aan. Want wij kregen geen ontslag. Wij hadden gewoon ontslag aangevragen maar dat kregen wij niet. Ze namen ons nergens aan, dat hadden ze zo geregeld, hè.
Wij moesten weer terug. Wij hadden twee dagen niet gewerkt. Ik moest met een collega op kantoor komen. Ik was dan zo’n beetje de aanvoerder, zogenaamd. Wij kregen daar een bakske thee. ‘Nou, juffrouw’ zei hij, ‘moet u eens goed luisteren’. Ik had al gehoord dat zij er zwaar mee zaten, die meiden van kantoor die konden helemaal niet werken, wittewel. Hij zei: ‘Als u kunt zorgen dat de mensen achtermekaar aan het werk gaan, dan zorg ik er voor dat die dagen gewoon doorbetaald worden.’ En hij had het er ook over dat ze zouden kijken dat wij meer kregen. Nou, een stel van de meiden hebben dat niet geaccepteerd, anderen wel. Ik ben ook terug gegaan. Die dagen kregen wij uitbetaald. En wij kregen meer.
Toen was er een fikse ruzie met die ploeg die was blijven werken. D’r kwam er een naar mij toe: ‘Nou zal ik jou efkes …’. Want wij kregen meer en zij niet. Ik zeg: ‘Dan hadde er ook maar op uit moeten gaan. Gij verdiende toch genoeg met jouw stel? Gij hóefde toch niks te zeggen, maar nou er gebeurd wordt, nou bende hier van de partij.’ ‘Ik zal jou ‘ns efkes met de haren door de fabriek … .’ Ik zeg: ‘Kom maar op!’ Moet je je eens indenken wat dat voor toestand was. Zij pakte mij maar ik sloeg gewoon terug. Toen kwam de baas en was het gauw afgewerkt. ’t Liep met een sisser af.
’t Werd steeds slechter met uitbetalen. Je moest hard werken, en dan moest je voor je geld toch heel de tijd daar achteraan zitten. Dat vond ik verschrikkelijk. Toen ben ik toch gegaan.
Bij heel die staking was de bond niet. Wij hebben het allemaal op een amateursmanier geregeld.’
Verteld omstreeks 1979
Navertellingen uit de textiel
In de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw hebben collega’s en ik vele tientallen arbeiders uit de textiel, vrouwen en mannen, geïnterviewd. Die interviews zijn gebruikt voor verschillende publicaties over de geschiedenis van de ondergang van de Tilburgse textielindustrie, en de gevolgen daarvan voor de gewone mens. Ze bevatten ook veel verhalen over het gewone leven. Ik heb een aantal daarvan naverteld.
Lou Keune