- Datering van de gebeurtenis: 1911-1916
Theo Bulkmans (1907-2000), de latere frater Ludolf Bulkmans, heeft rond 1985 zijn jeugdherinneringen op papier gezet. Hij woonde in zijn jeugd aan de Bosscheweg in wachthuis 20 met zijn ouders, broers en zusjes van 1911 tot 1916 en hij heeft daar het nodige meegemaakt.
Van dat wachthuis, rond 1865 gebouwd door de voorloper van de N.S., de ‘Staats Spoor', zijn nog oude foto's beschikbaar, afb. 1 (RAT-036760) en 2. Waar het wachthuis stond is nu lastig voor te stellen. De Ringbaan-Oost was er nog niet. Het wachthuis stond net ten noorden van het huidige spoorwegviaduct aan de huidige Ringbaan-Oost. Toen was er nog sprake van een gelijkvloerse kruising van de spoorlijn met de Bosscheweg. De afslag van de andere spoorlijn, in de richting Den Bosch, lag niet zoals nu voorbij het Wilhelminakanaal, maar in die tijd toen er nog geen Wilhelminakanaal en spoordijk was, ongeveer bij de Lovensestraat/Enthovenseweg. Tussen de twee spoorlijnen ontstond een spie, een wig. Daar lag wachtpost 20.
Afbeelding 3 (RAT-022826, 1917) toont de spoorwegovergang, gezien in N.W.-richting.
Afb. 4. Toont de situatie op kaart met de overgang boven de letter E van ‘Eindhoven', wat Enthoven had moeten zijn.
Over de jaren van zijn 4e tot zijn 9e schreef Theo Bulkmans in 1986 (1) dat die wachtpost rond 1915 zowat het einde was van Tilburg-Oost, zowat het einde van de Tilburgse bebouwing zoals te zien op deze kaart. Ook omdat er nog geen kanaal bestond.
‘Verderop (richting Berkel-Enschot) had men, met uitzondering van de Bosscheweg met zijn hobbelige kinderkopjes, niets anders dan karrensporen, akkerwegen, weilanden, rogge en klavervelden, waar wij in de zomermanden, als de oogst was binnengehaald, graag gingen vliegeren.
Wat verderop, waar nu het kanaal onder de spoorweg door gaat, lag wachtpost 21 en daar tegenover stond op een klein heuveltje een molen (van Teurlings, gesloopt rond 1913, afb. 5). Op enige afstand van die molen stond op een slingerend karrenspoor een grillig gevormd, miserabel boompje. Er ging een verhaal dat een zeker iemand zich in vroeger jaren aan dat vervloekte boompje had verhangen. Ik was steeds een beetje huiverig als ik dat akelige boompje passeerde.
Wij slenterden en zwierven als kind vaak door die akkerpaden en plukten er korenbloemen. Ook stalen wij wel eens ‘peeën', d.w.z. gele worteltjes die tussen de klavervelden waren gezaaid. Die smaakten overheerlijk. Klaver en peeën werden in vroeger jaren in Brabant veel geteeld als veevoeder.
Vanaf onze wachtpost tot aan de huidige kanaalbrug was de Bosscheweg aan weerskanten bebouwd. Van deze bebouwing is nu, na 70 jaar, op een paar huizen na, niets meer over. Het was niet direct een rijkeluisbuurt. Arbeiderswoningen oude stijl, een goor cafeetje, in één woord een echte ouderwetse volksbuurt, met twee of drie snoepwinkeltjes. Geen slecht volk hoor, maar wel ordinair, wat ruw en onbehouwen, maar beslist niet gevaarlijk: losse arbeiders, dagloners, een paar linke figuren, een notoire dronkaard, en opkopers van eikels en konijnenvellen.
Die dronkaard herinner ik me nog heel goed. Meer dan eens heb ik hem volkomen laveloos onze overweg zien passeren. Op een zondag waggelde hij met de fiets aan de hand weer voorbij, maar elke tien meter viel hij met fiets en al op de keien. Omdat hij zijn fiets niet meer overeind kon krijgen maakte hij zich zo woedend op zijn karretje dat hij het in woede tot schroot in elkaar stampte. Ik was bang voor die razende kerel, maar vader stelde me gerust. Die man was niet gevaarlijk, die man was ziek.
Onze overweg was voor die tijd ( ik herhaal voor die tijd) al vrij druk. Alle verkeer Tilburg-Den Bosch en Oisterwijk passeerde daar, maar een vergelijking met de moderne tijd gaat natuurlijk niet op. Auto's waren toen nog min of meer buitenaardse spookdingen, zeldzamer dan satellieten in onze moderne tijd, en zelfs fietsen waren al een bewijs van een zekere welstand.
Wat ik niet mag vergeten te vermelden.....de ‘Jan Plezier' !
Kinderen van onze moderne tijd hebben daar geen weet van, maar wij zagen die luidruchtige ratelende voertuigen op zondagen nog wel eens passeren. Een Jan Plezier is een grote koets, getrokken door twee paarden, een deftige koetsier op de bok, die door een groep welgestelde pleziermakers werd gehuurd om een uitstapje te maken. De voorganger dus van de moderne afgehuurde vakantiebus. Het hoorde erbij dat de reizigers veel lawaai maakten of samen een of ander vaderlands lied zongen of schreeuwden.
Ook de wagen van Van Gend & Loos, getrokken door twee stevige knollen van paarden, behoorden toen tot de weggebruikers. Een van die wagen is mij eens noodlottig geworden. Ik was er achterop geklauterd en kwam thuis met ........ een gescheurde broek. Dat vond moeder niet erg leuk...... om het maar heel zacht uit te zeggen!
Wij hadden (aan de overkant van onze spoorlijn) nog andere buren, tijdelijke buren, woonwagenbewoners, die vlak voor onze overweg hun wagens stalden. Het was geen vast woonwagenkamp. Het was er een komen en gaan, het hele jaar door. Sommigen bleven maar enkele dagen, anderen enige weken, maar vaak was het hele terrein leeg. Wij hadden geen bemoeienis met die mensen, totaal onbekenden immers. Maar vaak kwamen ze bij moeder wel eens een paar emmers drinkwater halen en dat hadden we genoeg. Want elke wachtpost beschikte over een goede waterput.'
Het was bij het begin van de eerste Wereldoorlog in 1914 extra druk op de overweg. Wij waren als kind bang voor de Duitsers. Maar moeder wist ons te kalmeren. Er was geen kou aan de lucht.
"Wees maar niet bang hoor. Als de Duitsers komen, doet onze pa de bomen dicht"
O. zo!
Onze overweg was toen heel belangrijk. Er was namelijk druk militair verkeer. Lange colonnes voetvolk, kanonnen, getrokken door vier paarden, keukenwagens, mitrailleurs getrokken door twee sterke honden (afb. 6, RAT-070072), allerlei andere voertuigen ratelden over de kinderkopjes richting Den Bosch of omgekeerd. En dat alles moest onze overweg passeren.
Als er dan een trein op komst was, moest de colonne natuurlijk onderbroken worden. En dan was pa op zijn best. Met zijn dienstpet op ( toen nog met het wapen van de Staatsspoorwegen, een leeuw namelijk) stapte hij dan heel zelfbewust naar een korporaal of sergeant die naast de colonne liep, bracht saluut (tikte aan zijn pet) sprak een paar woorden en ..... de troep maakte halt. Dan draaide hij de bomen dicht en als de trein was gepasseerd dan mochten die lui met verlof van onze pa weer verder. In die roemruchte dagen bewees onze pa wat hij als baanwachter waard was. En daarom was ik ook helemaal niet bang voor de Duitsers. Als onze pa het Nederlandse leger kon tegen houden, dan was er voor de Duitsers ook geen doorkomen aan. Zij hebben zich dan ook nooit op de Bosscheweg gewaagd!
Toen ik eens (op woensdag 2 augustus 1916) van school naar huis drentelde werd ik aangesproken door een buurvrouw. Die zei me;
‘Jongen, je moet gauw naar huis gaan, er is iets ergs gebeurd en je moeder zit thuis te schreien.
Mijn moeder schreien? Ik had mijn lieve moeder nog nooit zien schreien.
Toen ik de overweg naderde schrok ik. Een vijftig meter van onze wachtpost lag een militaire wagen, totaal vernield op de rails. Soldaten liepen zenuwachtig heen en weer.... en ik stond er verslagen bij. Wat was er gebeurd? Een trein komende van Tilburg had moeder verrast. Misschien had zij de alarmklok niet gehoord..... misschien was zij een moment verstrooid geweest.... hoe het ook zij.... de spoorbomen waren niet op tijd gesloten en een militair voertuig werd door de trein gegrepen en een eind meegesleurd'
De avondeditie van de Tilburgsche Courant meldde die dag
‘Hedenmorgen even na elf uur keerden enkele militairen met twee wagens fourage, waarvoor een tweespan, naar Oisterwijk terug.
Aan wachtpost 20 op de Bosscheweg waren de bomen geopend en passeerde men in gewone draf. Maar nauwelijks op de rails bemerkt de militenhuzaar W.Milikar op niet meer dan 50 meter afstand, de sneltrein 355, om 11.07 uur uit Tilburg naar Boxtel vertrokken. Er moest een ongeluk gebeuren.
Dodelijk geschrokken behield de huzaar echter zijn tegenwoordigheid van geest en legde opeens met woeste slagen de zweep over de paarden. Als een pijl uit de boog schoten de beesten voort en voorkwamen daardoor algehele verplettering van het transport. De tweede wagen beladen met vlees en andere eetwaren en waarop bovendien gezeten de melieten C.J. Burgers en enkele kameraden, werd echter gegrepen en verbrijzeld. In wilde chaos lag de gehele inhoud overal verspreid. De militairen werden uit de wagen geslingerd, zonder evenwel ernstige verwondingen op te lopen.
Behalve de geleden schade, is het ongeluk dus goed verlopen.'
Na deze traumatische ervaring is het gezin Bulkmans vier maanden later verhuisd naar een andere, een rustiger overweg in Etten-Leur.
(1) Fr. Ludolf Bulkmans, Beelden uit mijn kinderjaren, Goirle 1986 (particuliere uitgave)