De omwonenden bij de Bossche overweg

  • Datering van de gebeurtenis: 1911-1916


In januari 1911 verhuisde het gezin Bulkmans vanuit Baarle-Nassau naar Tilburg.
In Baarle-Nassau hadden vader en moeder Bulkmans bij de Grand Central Belge (G.C.B.) gewerkt, als spoorwegwachters aan het ‘Bels Lijntje'.
Op 4-jarige leeftijd verhuisde Theo Bulkmans, de latere frater Ludolf Bulkmans,
mee naar Tilburg. Over zijn ervaringen schreef hij (1) rond 1985 onder andere:

‘Op 31 januari 1911 ben ik dus, vermoedelijk aan moeders hand naar het station van Baarle-Nassau gegaan. Een afscheid waarvan ik me echter niets kan herinneren. Mijn jongste jeugdherinneringen liggen in Tilburg.
Wachtpost 20 aan de Bossche weg in Tilburg (afb. 1, 1917, RAT-022826) was heel wat anders dan dat romantische ‘buitenverblijf' in de rimboe van Baarle-Nassau.
(Afb. 2 uit 1954 van zo'n wachthuis aan 't Bels Lijntje, RAT-036843)

De Tilburgse wachtpost was na de beide overwegen aan de Gasthuisstraat en de Koestraat, wel de belangrijkste van Tilburg en omgeving. Daar immers kruiste de Bosscheweg de spoorlijn Tilburg-Boxtel. En achter ons huis liep de spoorweg
Tilburg-Den Bosch, maar daar hadden wij geen bemoeienis mee.

Wij hadden daar in Tilburg heel goede buren. Tegenover ons huis stond de boerderij van Bart Claassen (Enthovenseweg nr. 2) en iets verderop die van Willem Ketelaars (op nr. 4) en daarnaast de boerderij van Jan Ketelaars (op nr. 6, zie (2)).
En vooral niet te vergeten de villa van de familie De Raad met daarnaast hun schoenfabriekje. ‘Fabriek van leestklaar schoenwerk' stond er met grote letters op de fabriek. Die villa staat er nu nog, op de hoek van de Ringbaan-Oost en het schoenfabriekje is nu eigendom van de autoverhuur Melissant (afb. 3, 2011).

De boerderijen van Claassen en Willem Ketelaars zijn verdwenen, maar het antieke geval van Jan Ketelaars staat er nog (in 1985 nog wel, in 2011 niet meer), op de hoek van de Enthovenseweg. Een stuk vervallen antiek te midden van moderne nieuwbouw!
(Afbeeldingen 4, 5 en 6 van rond 1980 tonen die sfeervolle boerenwoningen uit 1866 op de hoek Enthovenseweg/Pelgrimspad. Het hoekhuis was van bovenstaande Willem Ketelaars. Hier de voorzijde, achterzijde en het interieur (RAT-18294, -18297 en -
18300.)

Vlak tegenover onze wachtpost bouwde men in die jaren, dat herinner ik me nog,
een tweetal nieuwe huizen en daar woonde o.a. de familie Stegehuis (‘Commies bij Staats Spoor'; adres toen Bosscheweg 86c, nu Spoordijk 82) . In dat gezin waren twee jongens van mijn leeftijd, Bram (geb. 1886) en Marius, en ofschoon zij protestant waren kwamen ze nu en dan ook wel eens bij ons over de vloer. Mijn ouders hadden niks tegen protestanten, maar omdat die jongens op een andere school gingen, had ik er toch geen dagelijkse omgang mee.
Vanaf onze wachtpost tot aan de huidige kanaalbrug was de Bosscheweg aan weerskanten bebouwd. Van deze bebouwing is nu, na 70 jaar, op een paar huizen na, niets meer over. Het was niet direct een rijkeluisbuurt. Arbeiderswoningen oude stijl, een goor cafeetje, in één woord een echte ouderwetse volksbuurt, met twee of drie snoepwinkeltjes. Geen slecht volk hoor, maar wel ordinair, wat ruw en onbehouwen, maar beslist niet gevaarlijk: losse arbeiders, dagloners, een paar linke figuren,
een notoire dronkaard, en opkopers van eikels en konijnenvellen.
Die dronkaard herinner ik me nog heel goed. Meer dan eens heb ik hem volkomen laveloos onze overweg zien passeren. Op een zondag waggelde hij met de fiets aan de hand weer voorbij, maar elke tien meter viel hij met fiets en al op de keien. Omdat hij zijn fiets niet meer overeind kon krijgen maakte hij zich zo woedend op zijn karretje dat hij het in woede tot schroot in elkaar stampte. Ik was bang voor die razende kerel, maar vader stelde me gerust. Die man was niet gevaarlijk, die man was ziek.

Ik mag vooral familie De Raad niet onvermeld laten. Die woonden toen op het adres Bosscheweg 84, nu Spoorlaan 2. Dat waren sympathieke, deftige mensen, maar helemaal niet uit de hoogte. De familie bestond uit:
1. de oude heer De Raad, weduwnaar,
een echte aristocratische man, (Cornelis J. de Raad, 1849-1921)
2. de jonge heer De Raad, zijn zoon, (Adriaan J. de Raad, geb. 1884)
3. Mientje de Raad, zijn dochter (Hermina A. de Raad, geb. 1897)
4. Mietje, hun dienst bode.

Zoals ik al zei, hadden zij een schoenfabriekje en voor hun villa lag een vrij grote tuin, die nu geheel verdwenen is door het hoogspoor.
(afb. 7, fabriek gebouwd in 1906)
Die tuin, gazons, sierstruiken, paden en perkjes vereisten natuurlijk onderhoud en daar zorgde vader voor. Hij was in zijn vrije tijd zowat tuinman bij de familie De Raad en dat werk ging hem uitstekend af. Ik denk dat vader met dat tuinwerk bij De Raad wel een extra centje heeft verdiend, en dat was in ons grote gezin met opgroeiende kinderen welkom.
Mijn beide zusjes, Jo en Pietje (geb. resp 1906 en 1912), waren bij De Raad kind aan huis. Zij hadden namelijk in het begin van de 1e wereldoorlog een Belgisch vluchtelingetje in huis genomen, een meisje (Madelein Aarts heette zij) dat ongeveer van dezelfde leeftijd was. Omdat er geen jongens van mijn leeftijd waren kwam ik er maar zelden. Alleen op Sinterklaasdag werd ik zo nu en dan verwacht, want die ‘rijke mensen' hadden dan wel een kleinigheid voor die kleuter van de baanwachter.
Ik heb het echter bij die hartelijke familie grondig verknoeid! Ik dwaalde ook wel eens door hun mooie tuin en had meer belangstelling voor....... een vogelnestje dan voor de mooie bloemen en struiken. In de mening dat niemand mij bespiedde heb ik dat vogelnestje geplunderd, maar de oude heer De Raad had dat gezien. Dat vertelde de man natuurlijk aan mijn vader, die vanzelfsprekend wat verlegen was met bandietenstreek van die kleine aap. Nadien heb ik nooit meer een bezoek gebracht aan die mooie tuin en ik ben ook nooit meer bij hen binnen geweest. Zoveel eergevoel had ik als kleuter wel. Of ik straf heb gekregen herinner ik me niet, maar vader kennende, zal dat wel het geval geweest zijn.
Beste mensen waren dat, hartelijk en gemoedelijk. Zij waren protestant, maar dat maakte voor ons niets uit. Wat wisten wij op die leeftijd van protestanten?

Wij kwamen ook vaak over de vloer bij boer Claassen. En het liefst was ik in de buurt van de paardenstal, echter niet uitsluitend voor de paarden,.... Jaoneske Claassen had altijd van dat zwarte, grove paardenbrood. Ik heb meermaals een brok van dat ‘snoepgoed' gekregen en het was minstens even lekker als de boterhammen met suiker die ik van mijn moeder kreeg. En als Joaneske me optilde en even op dat grote paard zette, was ik in de hemel. Dan had ik weer een goede dag gehad:
‘Moeder, ik heb van Jaoneske Claassen op het pert meugen zitten !!!'

Ook bij Ketelaars kwamen we dikwijls. Wij haalden daar melk. En mijn broer Jos heeft daar in het zweet zijns aanschijn zijn brood verdiend. Ik zie nog die lieve, dikke, gemoedelijke boerin in haar rieten stoel achter de plattebuiskachel zitten.
Aan de buitenmuur op het achtererf hing een groot karnwiel waarin een grote hond eindeloos rond tolde. Een geheimzinnig geval was dat, ik snapte er niets van.

Tegenover de woning van boer Ketelaars stond op de hoek het snoepwinkeltje van Fien van de Ven, suiker, zout, snoepgoed en ander klein spul.
In mijn kleuterjaren was dat voor ons een bekend adres, want daar gingen we onze zeldzame snoepcent ‘verbrassen'. Eén halve cent voor de middag en één halve cent na de middag. Onze boodschap luidde dan altijd ‘Halfke kopen, halfke terug!' En dan hadden we nog enige minuten nodig om onze keuze te maken uit de ruime sortering snoepgoed. Het was wikken en wegen, de ene fles na de andere werd aandachtig bekeken, terwijl Fien geduldig stond te kijken en te luisteren naar de kleine klanten. Een ‘sjepstêel' verschafte ons urenlang genot. Na de middag werd dan de tweede halve cent over de balk gegooid! Wat waren we als kind toch gelukkig met
een kleinigheid! Maar Fien van de Ven is van die halvecent-klanten vermoedelijk niet rijk geworden. Dat fameuze winkeltje is er niet meer. Nu vindt men daar een motoren- en fietsenzaak.

De Enthovenscheweg, waar de boerderijen van Kees en Willem Ketelaars stonden was in onze jeugd nog een karrenspoor dat via een overweg zijn voortzetting vond in de Lovenscheweg, eveneens een karrenspoor. Daar stond op de rechterkant de stoomketelfabriek van de firma Hagoort & Zn.'
(Op afb. 1 is de naam nog zichtbaar op de muur van de fabriek van ‘Stoomketelmakerij F.K. Hagoort & Zonen', 1898-1926, later Lovenscheweg 56.)
‘Daar tegenover stond een fabriek die wij de fabriek van Lommers of Lombaers noemden. Verderop in die zandstraat(!) stond links en rechts nog een eenzaam boerenhuisje en verder was alles akker en weiland. Daar was men helemaal op den buiten.

De splitsing van de beide spoorlijnen (naar Boxtel en Den Bosch) lag vroeger dicht bij het station en wij woonden juist in die spie die door de beide lijnen werd gevormd. Daar stond ook nog een seinhuis, waar Driek de Brouwer (‘spoorwegwachter', wonend Bosscheweg 53) en Frans van Loon (‘wegwachter', wonend Lovenscheweg 50) hun werk hadden. Als kind kwamen we vaak op dat seinhuis en ik bewonderde de stoere mannen als zij de handles bedienden, seinen veilig trokken, wissel omzetten en telefoneerden. Totaal onbegrijpelijk voor mijn jonge hersens.'

Afbeelding 8 uit 1900, toont een nieuwe Hagoort-stoomketel klaar voor aflevering, op de Enthovenseweg net over de overweg met de Lovenscheweg.
Op de achtergrond het genoemde hooggelegen seinhuis, van waaruit de wissels en seinpalen werden bediend. (RAT-038185).

‘Wij hadden daar nog andere buren, tijdelijke buren, woonwagenbewoners, die vlak voor onze overweg hun wagens stalden. Het was geen vast woonwagenkamp. Het was er een komen en gaan, het hele jaar door. Sommigen bleven maar enkele dagen, anderen enige weken, maar vaak was het hele terrein leeg. Wij hadden geen bemoeienis met die mensen, totaal onbekenden immers. Maar vaak kwamen ze bij moeder wel eens een paar emmers drinkwater halen en dat hadden we genoeg. Want elke wachtpost beschikte over een goede waterput.

Tussen onze post en het seinhuis lag een aardige moestuin die ons het hele jaar door groente leverde. Aan de andere kant (de Oostkant) van de post lag nog een lapje grond, die door vader op deskundige wijze en met adviezen van moeder als bloementuin werd verzorgd. Te midden van die bloemen toverde vader met kleine mosplantjes het nummer van onze wachtpost, n.l. W.P. 20 (wachtpost 20).
Ik herinner me nog heel goed dat wandelaars vaak even stil stonden en met bewondering naar die mooie moestuin keken.'

(1) Fr. Ludolf Bulkmans, Beelden uit mijn kinderjaren, Goirle 1986 (particuliere uitgave)

(2) De twee ongehuwde boers en de twee ongehuwde zusters Ketelaars woonden daar bij elkaar. In het Tilburgs adresboek van 1919 had Jan Ketelaars een dubbele vermelding:
a. J.F. Ketelaars, landbouwer, Enthovenscheweg 6
b. J.F. Ketelaars, kassier van de R.K. Boerenbond, Bosscheweg 86e.
In 1898 begonnen de coöperatieve landbouwbank zijn opmars in Nederland. In Tilburg volgde de oprichting van de landbouwbank, de voorloper van de Boerenleenbank, in 1905 met landbouwer Jan Ketelaars (1858-1937) als kassier.
Het eerst Rabobank-kantoor in Tilburg lag dus langs de spoorlijn. Toen op de hoek Enthovenscheweg-Bosscheweg. Nu de hoek Enthovenseweg-Spoorlaan.

Zijn broer, boer Willem Ketelaars leefde van 1852 tot 1940.
Afbeelding 9 uit 1935 toont Willem (links) aan het maaien bij het Trappistenklooster. (RAT-007253)