Na de dood van mijn moeder en zusje op 22 maart 1945, bleef mijn vader met vier kinderen achter.
Omdat er toch brood op de plank moest komen, kon hij zijn werk als schrobbelaar bij Louis van den Bergh onmogelijk laten schieten om voor ons te zorgen en kwam de familie te hulp. Tante Fien van ome Koos, tante Dien van Ome Christ en niet te vergeten tante Coba van ome Toon, zorgden beurtelings voor ons.
Tot we, een tijdje bij Tante Nel, ome Jan en Opa van Mierlo in Riel ondergebracht werden.
Intussen was onze Pa op zoek naar een huishoudster die ook voor ons zou kunnen zorgen.
Toen we weer naar huis togen maakten we dus kennis met, zoals mijn vader zei “ons nieuwe moeder”, Tiny van de Broek, geboren op 15 januari 1908 in Waalwijk.
Ze was dochter van de voorzitter van de Boerenbond aldaar en er werd eigenlijk een beetje op haar neergekeken vanwege haar “eenvoudig” beroep, twee van haar zussen waren immers onderwijzeressen, één zelfs in Londen!
Ze trouwde niettemin met mijn vader op 28 januari 1946 zodat de zorgen rondom uithuisplaatsing van ons, bloeikes van kèènder, voorbij waren.
Op haar geboortedag, 15 januari 1908 dus, brandde de wollenstoffenfabriek van G, Bogaers aan de Tuinstraat/Antoniusstraat af.
Het verhaal wil – zie onderstaand krantenbericht- dat een onvoorzichtige draadmaker iets had laten vallen tussen zijn “selfact” (spinmachine) en dat met een brandende “pees” (een gebreid touw) wou opzoeken, met het gevolg dat de zaak meteen in lichterlaaie stond.
(Voor alle duidelijkheid: De wol die werd gebruikt werd in het begin van het productieproces in het duvelhok gereinigd en gesmout . Die smoutolie die gebruikt werd, zat op de duur ook in alle naden en kieren van de houten vloeren waarop de machines stonden. Zodoende was dat een uitstekende voedingsbodem voor vuur.)
Lees hieronder het verslag van de brand uit de Tilburgsche Courant van donderdag 16 januari 1908:
GROOTE BRAND BIJ DE FIRMA G. BOGAERS & Zn.
Gisterenavond ruim 6 ure stond in een minimum van tijd de wollenstoffenfabriek van de firma G. Bogaers en Zn. in volle vlam.
Met moeite kon het personeel dat nog in de fabriek werkzaam was, zich redden.
De fabriek is voor drie vierde gedeelte totaal uitgebrand, alleen de weverij heeft geen schade bekomen en is behouden gebleven.
't Was een en al eene ontzettende vuurzee,die nog werd aangewakkerd door een vrij hevigen wind en voedsel genoeg vond in de licht brandbare stoffen die in de fabriek aanwezig waren.
Van de fabriek sloegen de vlammen over op het wolmagazijn, dat weldra mede door het vuur geheel en al was vernield.
Met donderend geraas stortten de vier verdiepingen in, eene ontzettende vonkenmassa over de omgeving, hoog in de lucht uitspreidende, zoodat eenige malen de aangrenzende perceelen in gevaar verkeerden.
De brandweer was spoedig ter plaatse,doch met alle stralen op de waterleiding kon zij nog niet veel uitvoeren, slechte een paar zijgebouwen, konden behouden blijven.
Alle machinerieën zijn verloren, doch de machinekamer heeft niet veel geleden.
Eene ontzaggelijke menschenmassa verdrong zich om de brandende gebouwen en kon alleen door het kordaat optreden der politie op een eerbiedigen afstand gehouden worden. Tot op een verren afstand was de vuurgloed zichtbaar en de vonken spatten zoover uit elkaar, dat zij hier en daar op meer dan een half uur afstand terecht kwamen.
Op het terrein waren spoedig aanwezig de burgemeester met den directeur der gemeentewerken, de directeur der gasfabriek, de waarnemende commissaris van politie, hoofdmannen van de brandweer en een der firmanten.
Naar wij vernemen moet de brand ontstaan zijn op den tweeden zolder, doordat een der draadmakers in de spinnerij de onvoorzichtigheid had iets te laten vallen tusschen de selfacting, hetgeen hij met een brandende katoenen pees wilde opzoeken. Omreden hij hiermede te kort bij den molen kwam, vatte deze in eens vlam en stond weldra de heele fabriek in lichte laaie, met het bekende noodlottige gevolg.
De fabriek en de goederen zijn verzekerd op beurspolis bij de firma Marinkelle en Co. te Amsterdam ten bedrage van f150.000. De schade die geleden wordt, moet mede nog enorm zijn.
Door dezen noodlottigen brand zijn In den barren winter niet minder dan 125 menschen voorloopig zonder werk. De wevers evenwel zullen spoedig weder aan den gang kunnen gaan. Hedenmorgen waren tal van belangstellenden bij de plaats des onheus aanwezig, om een kijkje to nemen van de verwoesting,die in een uur tijds werd aangericht.
Naar wij nog nader vernemen was de vonkenregen zoo hevig, dat aan de Poststraat in verschillende woningen reeds een begin van brand ontstond en dat van de in de nabijheid gelegen huizen het huisraad in veiligheid moest worden gebracht.
Nadat voorloopige maatregelen zijn getroffen, zal de fabriek opnieuw worden opgebouwd.
Met een slang op de waterleiding moeten nog heden de steeds opflikkerende vlammen worden in bedwang gehouden.
Jürgens uit Berkel Enschot is later in dat gebouw ook met een textielfabriekverder gegaan. In de zestiger jaren nam hij ook Louis van den Bergh over en werd mijn vader, nog altijd schrobbelaar, overgeplaatst naar de fabriek in de Tuinstraat.
Er gebeurde nog wat anders op die dag dat onder de kop “Een zonderlinge arrestant” in de Nieuwe Tilburgsche Courant woensdag 15 januari 1908 vermeldenswaard was.
Een zonderlinge arrestant,
De maandmarkt is afgeloopen en de kalmte, die omstreeks dien tijd placht te heerschen, keert terug in de straten. Mannen, vrouwen en kinderen,gepakt en gezakt met allerhande koopwaren,spoeden zich ijlings over de glibberige straten,die voor mensch en dier gevaar opleveren, huiswaarts,in alle richtingen der stad.
Plotseling weerklinkt door de ijle lucht,in het Noorden der stad, een akelig en hartverscheurend gekerm, ten teeken van smartelijkheden.
De voorbijgangers blijven staan, ademloos toeluisterend om te ontdekken de plaats vanwaar de nog steeds aanhoudende jammerkreten opstijgen. En dan ijlt men voort 't Wilhelminapark in, om hulp en bijstand te verleenen aan hem, uit wiens schrijnende borst zulk snijdend geweeklaag ontsnapt.
En akelig is het tooneel dat men te aanschouwen krijgt. Uitgestrekt op den kouden, hard bevroren grond, ligt daar een manspersoon, wiens gelaat een paars-rooden kleur vertoont, wiens oogen met bloed beloopen zijn en uit wiens half geopenden mond een dof gekreun opstijgt. Een oogenblik staat men verslagen en als aan den grond genageld,
bij het zien van zooveel lijden, doch dan nemen eenigen een kloek besluit. Spoedige en afdoende hulp alleen, zoo meent men, kan den ongelukkige nog het leven doen behouden en ijlings spoedt men zich daarom naar politie en dokter.
Weldra verschijnen dan ook de Hoofdinspecteur en twee agenten gewapend met brancard. Naderbij gekomen, en naar zijn toestand gevraagd, vertelt de ongelukkige in eenige onsamenhangende woorden, door een wagen te zijn aangereden en daardoor waarschijnlijk inwendige kneuzingen te hebben opgeloopen, die hem veel pijn veroorzaken en verzoekt hij ten slotte naar het gasthuis te mogen worden vervoerd. Met hun scherpziend oog bespeuren onze politiemannen al ras, dat de man wel de waarheid doch niet de geheele waarheid verteld heeft en wordt daarom beter geoordeeld, hem eerst naar het politiebureau te transporteeren. Hier aangekomen, verschijnt weldra de ter hulp geroepen Dr. Bloemen, die den patiënt aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt, waarvan de slotsom is, dat de lijder.... stomdronken is
Nadat de dronkaard dan ook de gelegenheid was gegeven zijn roes uit te slapen, bleek, dat hij slechts een hevig lijden voorgewend had, om aan een kennismaking met de politie en het daaraan in zijn toestand noodzakelijk gepaard gaand proces-verbaal te ontkomen.
Henk van Mierlo
Nuenen
Foto’s uit Beeldonline van het RAT