- Datering van de gebeurtenis: 1943 - 1950
Na de vorige twee delen van mijn herinneringen, laat ik een inleiding over mijn familieachtergrond maar achterwege. Die heb ik daar al uitvoerig vermeld. Waar was ik ook alweer gebleven op het eind van deel 2? Precies, bij "ons vèreke".
Inderdaad, we hielden als enige gezin in onze straat, elk jaar "un vèreke" (een varken!) om vet te mesten. Dat kwam voort uit de familie van ons moeder, ze deden het daar allemaal. En ze hielden ook elke eerste zondag van de maand een zogenoemde "vèrekesvergadering" om alle met de varkens samenhangende problemen (maar tegelijkertijd ook eventuele andere familieperikelen) te bespreken en daarbij tevens, althans de mannen onder elkaar, een goeie borrel te drinken. Zo gebeurde dat tot het eind van de jaren veertig. Het was voor onze pa echt een uitje! Maar ook toen later niemand meer "un vèreken" hield, ging het fenomeen van de maandelijkse vèrkesvergadering uiteraard wel gewoon door, da kunt ge begrijpen!
Hoe is het zo gekomen? We hadden namelijk een familiebos, oorspronkelijk van opa van Iersel, van moeders' kant, een familie afkomstig uit de Van Hogendorpstraat in den Hasselt. Dit bos was gelegen aan het Heieind ('t Haaiend, zeiden we toen), te weten over het kanaal bij de Hasseltse kapel linksaf en dan nog vóór de Dongense baan rechtsaf. In de jaren vijftig werd dat bos door de Gemeente Tilburg onteigend voor "niet minder" dan 10 cent (!) per vierkante meter (een ouwerwets dubbeltje nog) omdat er zonodig industrieterrein moest worden ontwikkeld. Ik heb me laten vertellen dat daar nu het bedrijf I.F.F. is gevestigd, aan de Zevenheuvelenweg 60 (International Flavors & Fragrances Inc., een internationaal bedrijf op het gebied van het ontwikkelen van geur- en smaakstoffen met ca. 450 medewerkers). Ik ben er nadien nooit meer geweest, zij het dat ik nog altijd benieuwd ben hoeveel zo'n bedrijf destijds eigenlijk voor die grond heeft moeten neertellen. Maar dat terzijde.
Het was een prachtig stuk bos met een gevarieerde bomenaanplant in een oneindige stilte met een groot stuk hei ernaast waar we 's zomers met alle kinderen van de hele familie (en dat waren er een hoop!) tijdens de zondagen geweldig konden spelen en ravotten en de ouderen uitgebreid samen konden "sauwelen", thee drinken, eten klaarmaken, pijproken enz. Er stond namelijk ook een mooi klein huisje in dat bos (met twee vertrekken en een schuurtje) met vlak daarbij een waterput met altijd koel, heerlijk helder water, wat wil je nog meer? Onze pa en mijn ooms (zijn zwagers dus) hadden daarnaast ook nog een uitgebreide moestuin, een hoop bijenkasten en (in de oorlog) ook een aantal varkens. Uiteraard voor de slacht. Totdat op het eind van de oorlog er varkens gestolen werden. Vanaf dat moment hield ieder z'n varkens voortaan thuis. Dus ook wij, in de Minister van Sonstraat. Ofschoon, ik heb het al eens in een eerdere bijdrage over de Theresiawijk gelezen, we woonden wèl "vóór de kerk" (ahum!).
Elk jaar in het voorjaar, ging onze pa, op de fiets, bij een boer in "den Udent" (Udenhout) een biggetje halen. Thuisgekomen werd dat dan meteen in de stal achter ons huis gezet en vanaf dat moment was het: vetmesten maar! Ik hoor die varkens nog sloeberen, uit een trog met oud brood en keukensresten, vermengd met water en verzuurde melk, om daarna weer tevreden te gaan liggen knorren in het stro. Dat stro (strooi, noemden we dat) moest ik eenmaal per maand, op een woensdagmiddag met een zware platte houten kruiwagen gaan halen bij de "strooifabriek" in de Stedekestraat. Mijn oudere broers werkten toen al en het was uiteraard geen meisjeswerk, te denken aan mijn oudere zusjes. Overigens moesten die op de woensdagmiddagen wel weer andere huishoudelijke klusjes doen; ons moeder was immers al in 1944 overleden en we waren met z'n negenen thuis.
Tussendoor verschoonde onze pa op zaterdagmiddag regelmatig de varkensstal en een of twee keer per jaar moest de daardoor alsmaar groeiende mesthoop achter in de tuin, weggewerkt worden. Dat gebeurde dan voor dag en dauw, zodat andere buurtbewoners daar zo min mogelijk last van hadden. Onze pa en mijn oudste broers legden dan de (stront)mest voor het huis op de stoep, waarna een boer 't kwam ophalen voor de moestuin in ons bos. Een en ander stonk natuurlijk vreselijk en de stoep was erg smerig waardoor ik als kind het gevoel had dat iedereen met minachting op ons neerkeek, ofschoon "de meiskes" zo gauw als mogelijk was alles weer schoon schrobden.
In november (de slachtmaand) kwam er dan op een dag een slager die het varken met een schietkap op z'n kop doodde, waarna het in de bijkeuken de keel werd doorgesneden, het bloed werd opgevangen (voor het maken van bloedworst), een en ander verder werd (af)geslacht, uitgebeend enz.. Daarna werd het op een houten ladder (een leer, zeiden we) vastgebonden en tegen de keukenmuur geplaatst, in afwachting van een keurmeester. Na de keuring nam de slager het grootste gedeelte van het vlees mee naar huis, waarna we nog maanden nadien "gratis" vlees bij de slager konden halen, eigenlijk vlees van ons eigen varken, wat hij in de vrieskast van de slagerij bewaarde. Als "beloning" mocht hij dan het beste van het vlees zelf verkopen. Met het vlees wat thuis na de slacht achterbleef waren mijn oudste zussen dan nog dagen in de weer, o.a. om er de lekkerste zult van te maken die ik ooit geproefd heb.
Behalve jaarlijks een varken, hielden we ook nog kippen, zowel voor de eieren als voor de slacht en elk jaar een stuk of twee konijnen, ook voor de slacht. Eigenlijk hadden we een klein boerderijgebeuren achter ons huis, ofschoon je dat vanaf de straat helemaal niet kon bevroeden. We woonden immers vóór de kerk!
Een heel andere herinnering van vlak na de oorlog gaat over het zakgeld (traktement zei onze pa) dat we als kind elke zondagmorgen kregen. Elke week kregen mijn jongste zus (Bep) en ik namelijk een cent van onze pa respectievelijk op hoogtijdagen een sou (dat was een tamelijk grote munt met een gaatje in het midden wat gelijk stond aan 2,5 cent). Voor die cent konden we bij Harrieke Staps aan het Wilhelminapark (die winkel was een paar huisjes na de Sasse van Ysseltstraat linksaf en ...... elke zondag open) een toverbal kopen of een paar blaadjes snoeppapier. We waren daarmee "de koning te rijk" want er waren ook kinderen die maar "een halfje" kregen, een halve cent. Voor hen dus geen toverbal helaas! Zo'n toverbal veranderde steeds van kleur als je hem uit je mond haalde. Dat was heel spannend! Maar ook het kiezen van snoeppapier (twee voor een cent) was altijd erg moeilijk, er waren namelijk verschillende kleuren en ofschoon ze allemaal hetzelfde smaakten, wilde je toch alle kleuren eens uitproberen. Maar als er écht iets bijzonders te doen was dan kregen we een stuiver, dat was in die tijd nog een vierkante munt, waarvoor je bij "d'n Ario" (het Italiaanse IJssalon La Toscana aan de Veldhovenstraat) een bolletje heerlijk ijs kon krijgen! Ook weer in verschillende kleuren, dus het kiezen was elke keer opnieuw weer heel moeilijk. Maar wat een pech als het bolletje ijs tijdens het terugwandelen naar huis, vanwege het likken, uit het hoorntje viel. Dan kreeg je niet zomaar een nieuwe stuiver! Maar nóg erger was het als je op de heenweg naar Harrieke Staps of naar d'n Ario je cent of stuiver verloor, Dat was een regelrechte ramp want tien tegen een had een ander kind dat allang gevonden en die zei dan "lekker niks" natuurlijk.
Halverwege de Minister van Sonstraat vanuit het Theresiaplein gezien, na de Raadsheer Luijbenstraat aan de rechterkant, lag vlak na de oorlog nog een heel groot terrein braak, Het was een terrein vol met kuilen en was eigendom van een "boer Maas", geloof ik. Het grensde aan de achterkant van de tuin van het Clarissenklooster, gelegen aan de Lange Nieuwstraat. We konden er heerlijk ravotten, hutten bouwen, noem maar op. Er was verder niks. Toch staken vrij kort daarna een aantal notabelen uit de wijk de koppen bij elkaar, waaronder "Toontje Schijvens", een grossier in snoepgoed. Eigenlijk mochten we hem niet zo noemen want hij behoorde duidelijk tot de upper-class in de wijk en was trouwens ook collectant in de kerk! Maar à la, ik waag het er nu toch maar op. Zij namen namelijk het initiatief om daar een echte speeltuin op te richten. Het zou de Mgr. Mutsaerts-speeltuin worden, genoemd naar de oude pastoor van de Theresiaparochie, die inmiddels bisschop van Den Bosch was geworden. Over die speeltuin, over het vervolg daarvan en over nog een paar dingen die ik me kan herinneren, zal ik in een vervolg hierop (een deel 4) verder ingaan.
Bijgaande foto is ca. 60 jaar geleden genomen (omstreeks 1948). Hierop staan mijn twee jongste zussen, te weten links Bep Sparidans (12 jaar) en rechts Ria Sparidans (15 jaar). Bep woont tegenwoordig in Waalwijk en ons Ria in Veldhoven.
Louis Sparidans