Rijks-HBS Willem ll

  • Datering van de foto: 1934
  • Wie staan erop: Gebouw Rijks-HBS voor de verbouwing tot paleis-raadhuis

Hoed u voor de ongelovigen!

De stichting van de Rijks-HBS Willem ll als openbaar instituut in 1864 viel niet in goede aarde viel bij de overwegend katholieke bevolking van de stad. Vanaf het begin werd aan haar poten gezaagd door clerici, notabelen en de katholieke pers. In 1868 werd de kwestie wederom op scherp gezet door een door de Nederlandse bisschoppen uitgevaardigd amendement dat bepaalde dat het voor katholieken alleen geoorloofd was scholen te bezoeken die gedragen werden door de katholieke beginselen, tenzij er geen andere mogelijkheid tot scholing was. Katholieken met liberale opvattingen hadden het in Tilburg erg moeilijk en durfden hun zonen vaak niet naar de ‘Willem II' te sturen. Plaatsen als Utrecht, Katwijk en Sittard waren wel in beeld. De school moest voor haar voortbestaan leerlingen van buiten werven via advertenties. Tekenleraar Huijsmans merkte op in januari 1869: 'Wij hebben te doen met eene partij die niet aanvalt, U zeer beleefd is, maar waarvan Ge de tegenwerking in de rondte van U voelt, die alle en alles in haar belang zoekt te bewerken en daartoe gelegentheden heeft die niet te voorkomen zijn'.

De dreiging van liberalen en ‘moderne Joden'

Ter illustratie van de hetze een redactioneel commentaar uit ‘De Tilburgsche Courant,' d.d. 28 augustus 1869. Aanleiding was de benoeming van dr. Th. W. MacGillavry tot leraar wiskunde en kosmografie. Hij bleef dat tot 1872. De Tilburgsche Courant trok in deze jaren fel van leer tegen de school en bezigde daarbij regelmatig taalgebruik dat ook heden ten dage nog stof zou doen opwaaien.

 

"Het liberale ministerie heeft opnieuw een kaakslag aan de katholieken toegebragt, door de benoeming van den heer MacGillavry tot leeraar aan de Hoogere Burgerschool Willem II alhier. Wij meenen het regt te hebben ons te vragen waaraan de Katholieken van Tilburg zulk een smaad verdiend hebben.

De nieuw benoemde leeraar behoort tot de geavanceerde moderne partij, die zich geheel op het gebied van het volslagen ongeloof beweegt. Hij heeft er meermalen blijken van gegeven dat hij de mannen die het positieve christendom trachten te ondermijnen onder zijne geestverwanten rekent, tot zijne modellen kiest, en zulk een man geeft men eene plaats als onderwijzer in eene katholieke gemeente. Heeft de regering voorbedachtelijk zoo gehandeld of zaait zij haar liberaal zaad zonder er naar te zien op welken akker het valt? Wij willen voor hare eer het laatste hopen, maar ook dan nog meenen wij hare handelwijze onverantwoordelijk te mogen noemen. Er zijn, helaas, in ons land, vooral in het Noorden, gemeenten waar het moderne ongeloof welig tiert, en ofschoon wij in de benoeming van een ongeloovig onderwijzer altijd een ramp zien, is het niet te ontkennen dat zulk een man daar eenigszins op zijne plaats is. Doch in het katholieke Tilburg, waar hoogstens eenige inwoners te vinden zijn die men halfslachtige liberalen kan noemen, is de benoeming van een ongeloovig onderwijzer eene handeling den onderdrukker der ongelukkige Polen waardig[1]. En de nieuw benoemde onderwijzer is een ongeloovige, dat is buiten kijf, tenzij hij zich binnen korten tijd bekeerd mogt hebben. Zijne antecedenten, zijne ijverige bemoeijingen voor de verbreiding der moderene beginselen, geven ons het volste regt tot deze oordeelvelling.

Het ministerie moet er zeer goed van bewust geweest zijn dat de Katholieken van Tilburg zich verontwaardigd zouden gevoelen over deze benoeming, en wanneer het desniettemin zijn wil heeft willen doordrijven, ligt er het bewijs in dat het niet slechts geen ooren heeft voor hunne regtmatige grieven, maar die grieven met voeten schopt; want al gaat men ook van de ongerijmde onderstelling uit dat het bijzondere gevoelen van een onderwijzer niets te maken heeft met het neutrale onderwijs, dan nog moest men begrijpen dat de bedoelde benoeming een doorn in het oog der Katholieken zou zijn.

De minister Fock heeft eenmaal vrij verwaten en overmoedig te kennen gegeven dat hij zich niet aan de grieven tegen het godsdienstloos onderwijs stoorde. Velen meenden toen dat hij dit in eene knorrige bui had gezegd, omdat hij in een strijd werd gewikkeld waartegen zijne bekende oppervlakkigheid niet bestand was, doch het schijnt thans wel dat hij met volle bewustheid zoo handelde en zijne plannen stelstelmatig wil doordrijven. En dit is het wat ons vooral voor de toekomst het meest verontrust. De liberale dagbladpers komt langzamerhand geheel in handen van moderne predikanten die geen houvast meer hadden aan het christendom en nu, deels op commando van moderne joden, dagelijks het catholicismus smaden en verguizen en onder het publiek het zaad des ongeloofs zaaijen, en wanneer nu de regering nog haar best doet om in katholieke bevolkingen de scholen in handen te stellen van mannen, die er openlijk voor uitkomen dat zij geene waarde hechten aan de grondbeginselen van het christendom, is het meer dan ooit noodig dat wij een oog in het zeil houden.Zij die tot dusverre de liberale partij nog door woord of daad gesteund hebben, mogen hierover wel eens goed nadenken, wanneer zij tenminste nog eenigen prijs stellen op de kostbare parel des geloofs".

 

De reactie van inspecteur Bosscha (protestant) aan directeur Fenger

's-Gravenhage, 4 september 1869

"Het schandelijke stuk uit de Tilburgsche Courant bewijst opnieuw, dat men vruchtelooze moeite doet door de belagers der hoogere burgerschool toe te geven in hunne eischen, die trouwens geen ander doel hebben dan door eene reeks van moeilijkheden aan de school het bestaan onmogelijk te maken. De minister kende het reeds toen ik Z.E. erover sprak en scheen er, zoo ik meen terecht, niet veel gewicht aan te hechten. Wij kunnen niets anders doen, dan maar stil voort te werken, zorg dragende dat wij geene gegronde reden tot ergernis geven. Dat iemand vrijzinnig denkt in het godsdienstige mag voor niemand eene verhindering zijn om hem het onderwijs op te dragen, wel, indien hij zijne denkwijze in het onderwijs openbaart, of door haar tegenover andersdenkenden door te drijven dezen ergert. ....Wij zullen ons dan aanvankelijk een minder aantal leerlingen moeten getroosten. Wellicht dat berichten over het toenemend aantal leerlingen in andere scholen eindelijk ook aan de Tilburgenaren de oogen zullen oopenen."

 

En verder...

MacGillavry werd ook de rest van de korte periode dat hij aan de school verbonden was de voet dwarsgezet door een deel van de katholieke notabelen. Op 8 november 1871 meldden zes docenten van onze school zich aan bij de deftige sociëteit Philharmonie. Drie jaren eerder, in 1868, waren de toenmalige docenten als lid eensgezind opgestapt toen hun collega Eick gedeballoteerd werd en hadden ze een eigen sociëteit opgericht in café Boulevard. Inspecteur Bosscha was het destijds eens met deze daad en berichtte directeur Fenger op 26-12-1868 dat hij blij was dat er schot zat in "pogingen om een passende vereenigingsplaats voor beschaafde inwoners van Tilburg te verkrijgen". Ook Fenger was destijds voorstander, totdat hij door de Commissie van Toezicht op het matje geroepen werd, die de precaire balans met de geestelijkheid niet naar het negatieve wilde zien doorslaan. Dit vormde het begin van een verslechterende verhouding met het lerarencorps die uiteindelijk tot zijn ontslag zou leiden in 1873. De in 1865 opgerichte Tilburger Bode, tegenhanger van de Tilburgsche Courant, die de clerici goedgezind was, werd als spreekbuis ingezet. De naam ‘Willem II' mocht aan de nieuwe sociëteit verbonden worden.

Ook nu (1871) weigerde men 4 van de 6 docenten, waaronder Mac Gillavry. Bij stemming bleek echter dat zijn verlies nipt was. Men verwachtte slechts 20 voorstemmers, namelijk die van protestantse zijde, het werden er uiteindelijk 65. Het deed Huijsmans, docent tekenen, de uitspraak ontlokken dat 45 stemmen ‘heimelijk liberaal' zijn. Mac Gillavry liet Tilburg echter snel voor wat het was en vertrok. 'Het is voor mij, en voor het kleine klubje waartoe ik behoor, een groot en onherstelbaar verlies', schreef Huijsmans somber, maar hij voegde er tevens aan toe dat zijn vertrek eveneens een groot verlies voor de school was.

J. de Veer

 

[1] Op dat moment voerden de Russen in Polen een strenge Russificatie door. Het werd de katholieke kerk in het zeer katholieke Polen o.a. verboden zorg voor het onderwijs te dragen.

Media