- Datering van de gebeurtenis: 19e eeuw
Toen Nederland na de Franse tijd gereconstrueerd werd, met behoud van veel Franse inbreng, werden koophandel en industrie door Willem I met voorrang hersteld en bevorderd.
Daarnaast was er armoedebestrijding. Het kon niet zo zijn dat mensen van gebrek omkwamen, en de sociaal-economische politiek moest zich opstellen tegen het pauperisme. Maar een groot experiment, zoals de tewerkstelling voor de ontginning van woeste gronden door de Maatschappij van Weldadigheid mislukte - dit was geen oplossing voor de massa van stadsproleten.
Op 6 juli 1841 ging een schrijven uit van Minister Schimmelpenninck van de Oye, waarin gegevens werden gevraagd m.b.t. kinderarbeid in fabrieken. Dit wegens een ambtelijke nota van 25 september 1840 van Willem I, wiens aandacht getrokken was door een Frans rapport over dit onderwerp. Willem I had persoonlijke belangstelling, maar zijn aftreden, in die tijd, vertraagde de zaak wat (Willem II was van ander hout......). Maar na deze enquête gebeurde er niets.....De snelle industriële ontwikkeling eiste ook arbeid van vrouwen en kinderen.
In die tijd was het (vanaf 1848) in hoge mate gedaan met de bemoeienis van vorst en regering met het sociaal - economische gebeuren. Het liberalisme, toen de heersende ideologie, hield er niet van dat ondernemers gehinderd werden door de hete adem van wie of wat dan ook. Maar er bleken grote sociale problemen te bestaan, met name de kinderarbeid.
Reeds in 1833 werden in Engeland voorschriften en beperkingen van kracht inzake het tewerkstellen van kinderen; Pruisen volgde in 1839. Maar in Nederland zou het kinderwetje van Van Houten tot in 1874 op zich laten wachten.
Wel waren de misstanden wat minder erg dan in sommige andere landen. Zodra de weverszoon de Belijdenis had afgelegd (protestant) of de Eerste Communie had gedaan (katholiek), dat is in beide gevallen zowat in het twaalfde jaar, moest hij naar de fabriek. Men kan niet ontkennen dat door dit katholiek-protestants "convenant" de ergste wantoestanden voorkomen werden. B en W van Tilburg schreven op 15 september 1841 aan de gouverneur van Noord-Brabant genoegzaam dat alle fabriekskinderen ouder dan 11 jaar waren en dat ze de gelegenheid hadden op Zon- en feestdagen ter school te gaan (hoe grootmoedig), enzovoort., "weshalve wij het nemen van maatregelen voor deze stad vooralsnog minder noodzakelijk achten" (de aap uit de mouw). De brief ging vergezeld van onderstaande gegevens van Tilburgse fabrikanten:
Fabriek voor wolle stoffen Diepen, Jellinghaus en comp.:
Er werken 143 mannen, 4 vrouwen, 50 jongens van 10 tot 18 jaar, 65 meisjes boven de 18 jaar, 15 meisjes van 15 tot 18. De mannen verdienen 60 à 75 cent, de jongens 20 à 30 cent, de vrouwen en meisjes 25 - 35 cent per dag.
Lakenfabriek P. en A. Vreede:
Er werken 62 mannen, 5 vrouwen, 10 jongens, en 4 meisjes, jonger dan 18 jaar, 17 mannelijke kinderen van 10 - 15 jaar. De mannen verdienen 60 cent, de jongens 45 cent, de vrouwen en de meisjes 30 cent, de kinderen 18 cent per dag.
Lakenfabriek G. Bogaers en Zn.:
47 mannen, 11 kinderen vanaf 11 jaar en 9 meisjes van 18 jaar en daarboven. De mannen verdienen 60 á 70 cent, de kinderen 20 á 30 cent en de meisjes 30 á 40 cent per dag.
Wolspinderij en koremolen J.B. Smits van Dijk:
6 mannen, 10 jongens, 6 meisjes, 8 kinderen van 11 tot 15. De mannen verdienen 70 cent, de jongens 60 cent, de meisjes 40 cent (en de kinderen?).
Fabriek in catoen en wolle manufacturen H. Mathijssen:
10 manspersonen, 9 meisjes, 6 kinderen, 11-13 jaar. De mannen verdienen 60 cent, de meisjes 30 cent, de kinderen 15 cent.
Fabriek van wolle manufacturen G.Pollet en Zn.:
20 mannen, 6 meisjes van 18 en ouder, 6 kinderen van ca 12 jaar. De mannen verdienen 60 - 70 cent, de meisjes 30 - 40 cent, de kinderen 20 - 30 cent per dag.
Spinnerij en volderij P. van Dooren:
63 mannen, 49 jongens van 11 - 18 jaar, 18 meisjes van 16 - 23 jaar. De mannen verdienen 60 - 70 cent, de jongens 30 - 50 cent, de meisjes 20 - 30 cent.
Fabriek van wolle manufacturen Swagemakers en Van Spaandonck:
9 mannen, 4 kinderen van 14 - 17 jaar, 5 meisjes van 18 - 22 jaar. De mannen verdienen 60 - 70 cent, de kinderen 20 - 30 cent, de meisjes 30 - 40 cent.
Nagenoeg alle bovenstaande bedrijven vermeldden: 12 uren werk per dag voor allen, en op de vraag naar de stand van de ouders, in het algemeen:"van den behoeftigen stand". En tussen haakjes: het geld was toen wel wat meer waard dan nu. Maar toch !
Ongeveer 20 jaren later stelde Minister Van Heemstra weer een soortgelijke enquête in (17 december 1860). Ook nu was het weer de vraag of er van overheidswege maatregelen tegen kinderarbeid nodig waren. En ook in Noord-Brabant waren weer werkgevers, die "weigerachtig zijn positieve inlichtingen te verschaffen". Hier een algemeen staatje over 34 wollenstoffenfabrieken in Tilburg:
935 mannen (80 cent per dag), 257 vrouwen (32,5 cent), 104 jongens van 14 - 18 jaar (55 cent), 69 meisjes van 14 - 18 jaar (25 cent), 41 kinderen onder de 14 (24 cent).
Hierbij stond de aantekening: Fabriekskinderen genieten gratis zondagschoolonderwijs en maken daarvan algemeen gebruik.
In de Brabantse textielindustrie werkten toen 2985 arbeiders, waarvan er 240, dus 8 %, jonger waren dan 14 jaar. Een 12-urige werkdag voor volwassenen, en een 10-urige voor kinderen kwam vaak voor. De ellendige sociale toestanden als die in Engeland en Frankrijk heeft Brabant niet zozeer gekend. Hier hadden de arbeiders veelal ook een reep grond achter hun huis voor groente- en aardappelteelt en wat kleinvee. Dat was dus wel dank zij de werklui zelf, niet dank zij hun bazen ! Maar in een vroeg stadium, in 1801, is ergens vastgesteld dat in Tilburg ook kinderen van 8 tot 10 jaar tot de loontrekkers hoorden.
Er waren in Tilburg fabrieken waar meer kinderen dan volwassenen werkten, zoals de lakenfabriek van J.L. Jansen en de wollenstoffenfabriek van A Teurlings (resp. 3 maal en 2 maal zoveel kinderen als groten). In de steenbakkerijen had men blijkbaar nooit gehoord van de 1e Communie als ondergrens van de leeftijden der werkenden. In 1832 volgden in Tilburg minder dan 40% van de kinderen van 6 tot 12 jaar onderwijs. Veel kinderen zwierven rond en sprokkelden hout of verzamelden mest voor de hof. En opgemerkt moet wel worden dat voor veel arme ouders het fabriekswerk van de kinderen onmisbaar was.
Angst voor verstoring van de openbare orde bleef lange tijd een reden voor aandacht van het probleem. En: in de zich ontplooiende industrie kreeg men behoefte aan goed geschoolde en goed gevoede krachten ! De gezondheid van de arbeiders begon op een gegeven ogenblik economische betekenis te krijgen.
In 1863 werd een verslag inzake onderzoek naar kinderarbeid nog terzijde gelegd, want de industrie kon niet zonder, en men zou niet meer kunnen concurreren met het buitenland. Het liberale kamerlid Samuel Van Houten zei daarover dat, wat hem betrof, industrieën, die niet zonder konden, beter konden verdwijnen. De publieke opinie was intussen nu gemobiliseerd. En Van Houten diende toen zijn initiatiefwet ("het kinderwetje") in, dat vervolgens door liberalen en confessionelen zo eindeloos werd geamendeerd en veranderd dat Van Houten niet veel meer van zichzelf terugvond . In september verscheen het zogenoemde "Kinderwetje van Van Houten" in het Staatsblad:
Artikel 1. Het is verboden kinderen beneden twaalf jaren in dienst te nemen of in dienst te hebben.
Artikel 2. Het verbod van artikel 1 is niet van toepassing op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid. Voorts artikelen inzake strafmaatregelen en een overgangsregeling tot september 1876.
Maar het bleef moeilijk. Het ontbreken van inspectie op naleving van de wet leidde tot nieuwe kritiek. Pogingen de wet te verbeteren mislukten en H. Goeman Borgesius, die de rol van S. van Houten had overgenomen drukte er in 1886 een nieuw parlementair onderzoek door: de enquête van 1887. Deze leidde tot de nieuwe Arbeidswet van 1889. Vrij mager. Jongeren van 12 tot 16 mochten "slechts" 11 uren per dag werken......Maar er werd een amendement aangenomen, waarbij voor kinderen van 12 en 13 jaar nachtarbeid verboden werd......met 26 stemmen tegen ! Het enige socialistische kamerlid, F. Domela Nieuwenhuis bepleitte een totaalverbod op kinderarbeid beneden de 15 jaar, wat hem vooral hoongelach opleverde.
Het wetsvoorstel werd aangenomen met 84 stemmen voor en één (van Domela Nieuwenhuis) tegen. De Arbeidswet, hoe dan ook, is toch de aanzet geworden tot een geleidelijk groeiende wetgeving tegen kinderarbeid en andere ongerechtigheden. Heel belangrijk was in dat verband de leerplichtwet van 1900. Er was echt nog wel een en ander te doen.......
Foto 1: Samuel van Houten en de fabriekskinderen (Nederl. Spectator 1874); Foto 2: Kinderarbeid volgens de tekenaar Albert Hahn; Foto 3: Tilburg kan een vuist maken als het moet (Textielstaking 1935. RAT 40876). Foto 4: Kinderarbeid in de textiel.
Voornaamste bronnen: Gegevens omtrent den kinderarbeid in Nederland volgens de enquêtes van 1841 en 1860, door Ir. R.A. Gorter en Mr. C.W. de Vries (Econ. Hist. Jaarboek 1922);
Een kwaad leven. De Arbeidsenquête van 1887, door Jacques Giele.