Ik weet het zeker: het is een oud Tilburgs woord voor wat struikgewas, kreupelhout, wat heesters, wilde bramen, struweel, van alles en nog wat en allemaal dicht op elkaar en één geheel vormend, niet al te groot van omvang, hooguit een meter of vijf/zes hoog.
Ik gebruik het woord nog geregeld, bijvoorbeeld als mijn vrouw en ik samen fietsen of, om iemand de weg te wijzen (‘na die boscage rechtsaf’ bijvoorbeeld) enzovoorts.
Toch roept het heel vaak vragen op van “wat zeg je me nou”, “wat bedoel je” en zoal meer.
Toen ik nog in Tilburg woonde, intussen circa 55 jaar geleden, kende volgens mij iedereen het woord en werd het in mijn familie geregeld gebruikt. Maar als ik het tegenwoordig aan jonge Tilburgers vraag, of beter gezegd, het woord terloops gebruik, fronst iedereen zijn voorhoofd ....
Volgens mij komt het voort uit de Franse taal. De Tilburgse taal kent immers veel meer woorden met een Franse oorsprong.
Het wordt ook wel geschreven als ‘bosschage’ of ‘bossage’. Een verbastering?
In de Franse taal spreekt men nog steeds van ‘bocage’, als ‘landschap’.
Ben ik nog een van de weinige (oud)Tilburgers die dit woord kennen én ook nog gebruiken?
Zou Wil Sterenborg het weten?
Louis Sparidans