Alleenstaande vrouwen in goede doen maar ook dienstbodes en verpleegsters die hier in 1914 vanuit België naar Nederland waren gevlucht werden met argusogen bekeken, zodra ze in de stad maar even in gesprek raakten met een Nederlandse man.
In het recent verschenen boek ‘Grenzeloos Tilburg, 1914-1918. Een stad vol vluchtelingen.’ onder redactie van Astrid de Beer, Berry van Oudheusden, Ronald Peeters en Ed schilders, staat op pagina 76 het verhaal:
‘Gabriëlle de Laet (Antwerpen, 24-3-1894) zou op verschillende tijdstippen op ongeoorloofde wijze omgang gehad hebben met een heer uit Tilburg. Daarmee voldeed zij aan de omschrijving 'vrouw van verdachte zeden' en werd op 23 maart 1916 naar Nunspeet overgebracht. Gabriëlle had een 'meer vaste' relatie met Gerard Bogaers, zoon van een achtenswaardige Tilburgse fabrikantenfamilie. De burgemeester, die het vermoeden had dat 'door dit jongmensch, dat financieel daartoe in staat is', pogingen zouden worden ondernomen om een ontvluchting te bewerkstelligen, verzocht de commandant van vluchtoord Nunspeet om haar onder streng toezicht te houden en haar briefwisseling te controleren, ter wille van de familie Bogaers en ter bevordering 'dat zooveel mogelijk wordt tegengegaan dat de Belgische vluchtelingen den moreelen toestand in een gemeente verergeren. De commandant antwoordde dat de vrouwen door hem niet als gevangenen werden beschouwd en hij achtte zich ook niet gerechtigd om het briefgeheim te schenden.
Wel liet hij de burgemeester weten dat Gabriëlle de Laet en Gerard Bogaers met elkaar correspondeerden. Laatstgenoemde schreef ook een brief aan de commandant ten gunste van zijn geliefde, 'daar uedele waarschijnlijk de juiste oorzaak, waarom zij in dit kamp werd opgenomen niet bekend zal zijn. Ik had serieus kennis aangeknoopt met bovengenoemde dame, daar echter mijn papa hiervan niets wilde weten, heeft hij dusdanige maatregelen genomen om haar van mij verwijderd te houden. Bewijzen, die haar opsluiten in het kamp rechtvaardigen zijn absoluut niet voorhanden, daar genoemde dame in haar eigen onderhoud meer dan voldoende kan voorzien, daar zij een maandelijkse aanzienlijke rente geniet ten haren naam staande bezittingen.
Anna de Neu (Torneppe-1889/Amsterdam-1981), een vriendin van de al genoemde Gabriëlle de Laet, was ook als onzedelijke vrouw naar Nunspeet gestuurd, een stigma dat zij - naar eigen zeggen - niet had verdiend. Begin oktober 1914 vluchtte zij met haar echtgenoot, Louis Zomers, en kind naar Breda. Haar man was afgekeurd voor militaire dienst, maar werd op 22 september 1915 toch onder de wapenen geroepen en vertrok richting Frankrijk. Samen met haar vijfjarig dochtertje bleef Anna in Breda wonen. Daar leerde zij Gabriëlle de Laet kennen en de twee werden vriendinnen. Anna wist dat de ouders van Gerard Bogaers ernstige bezwaren hadden tegen zijn omgang met Gabrielle. Gerard Bogaers stelde Anna voor aan een van zijn vrienden, Jan Bergagger. (Mogelijk is hier sprake van de Tilburgse fabrikantenzoon Jan Berghegge, geboren 1893, F.K.).
Op 20 of 21 maart 1916 hadden Anna en Jan een afspraak in Tilburg. Nauwelijks zaten de twee samen in een café toen er een inspecteur van politie binnenkwam: 'Deeze vroeg mij naar mijne naam doch toen ik mijne naam noemde was ik niet het meisje dat door de inspecteur wordt gezocht. Maar omdat ik in gezelschap was van een jonge man en de inspecteur mij mogelijk niet vertrouwde moest ik hem volgen naar het bureau van politie. Aldaar hoorde ik dat die inspecteur een telefoongesprek voerde met de commissaris van politie en hoorde ik dat de inspecteur zeide "ik heb hier wel een meisje maar dat is háár niet, wat moet ik daarmede doen?" Ik ben eerlijk geweest tegenover dien inspecteur en heb hem gezegd dat ik getrouwd was omdat ik niets kwaads vermoedde. Nu veronderstel ik dat Gabriëlle gezocht wordt en dat ik daarvan de dupe ben geworden omdat ik in gezelschap was van een jongen van een geachten familie uit Tilburg. Het is voor mij heel erg nu hier in het kamp opgesloten te zitten als een verdachte vrouw zonder dat ik iets had misdaan', aldus Anna in een verhoor van 31 maart 1916 waar zij haar verhaal deed voor de wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee te Nunspeet.
In de praktijk bleek het wegsturen van vrouwen naar Nunspeet een praktische manier om zoons te scheiden van ongewenste geliefden, voor Nederlandse vrouwen om een eind te maken aan de verhouding van hun man met een Belgische vrouwen voor de burgemeester en politie om ongewenste dames kwijt te raken, zo schrijf Evelyn de Roodt in haar boek Oorlogsgasten.’
Tot zover het citaat uit ‘Grenzeloos Tilburg’.
Wie was deze Gerard Bogaers en hoe is zijn leven verder verlopen?
Gerardus Aloijsius Matheus Maria Bogaers (1889-1923), was de zoon van de wijnimporteur ‘Louis Bogaers’ (afb.1) en woonde op de hoek van de Poststraat en Karrestraat (afb. 2). Het wijnpakhuis daar is nu nog te herkennen aan de hijsbalken opzij van het huis. Hij stamde uit een vooraanstaande Tilburgse familie met de wollenstoffenfabriek ‘Gerard Bogaers’ in de Tuinstraat en een grootmoeder die met een burgemeester van Tilburg was getrouwd.
De Tilburgse Bogaers-familiegeschiedenis is in een ‘Memoriaal voor het geslacht Bogaers’ uit 1975 in detail beschreven, maar zonder toelichting bij bovenstaande Gerard. Het zwarte schaap van de familie?
Gerard is eenzaam en ongehuwd overleden in 1923 op 34-jarige leeftijd met de vermelding op zijn bidprentje:
‘Binnen de muren van het ouderlijk huis zocht ik mijne ontspanning en bij mijn ouders vond ik mijn voldoening.
En zie, toen overviel mij de beproeving en er was niemand op de wereld die mij kon helpen.’
Het is aan de lezer om zijn/haar fantasie de vrije loop te laten over deze liefde tussen Gerard en Gabriëlle; verboden door de familie.
Is hier sprake van een Tilburgse ballade van de ‘Twee Koningskinderen’, danwel Tilburgse versie van ‘Romeo en Julia’?
Tilburg Wiki: