Frater Pancratius naar Curaçao (deel 4 en slot)

  • Datering van de gebeurtenis: 1887

Hierna volgt op de eerdere bijdragen onder deze titel het laatste stuk van het reisverslag van de eerste frater-onderwijzer van de Fraters van Tilburg, op weg naar Curaçao. Ik plaats hiernaast ook het enige fotootje van frater Pancratius, dat ik op BeeldOnline heb kunnen vinden, namelijk dat van zijn 50-jarig kloosterjubileum op 1 mei 1931.

Kort daarna, op 7 juli 1931 is hij overleden, in Vught in Huize Steenwijk, een van de bejaardenhuizen die de fraters zelf hadden. Hij was daarvoor ruim veertig jaar op Curaçao werkzaam geweest, van 1887 tot in 1929.

Zijn wereldse naam was C. van Beers. Hij is dus de schrijver geweest van dit reisverslag per boot naar Curaçao in 1887. Aan hem de eer!

Zondag 29 Mei. Hoogfeest van Pinksteren.

Zalige feestdag! De zoete hoop van vandaag land te zullen zien heeft Soeur Claudia bijna genezen. Het water heeft zijne donkerblauwe kleur verloren en verwisseld met het lichte zeegroen. 7 gr. 13 min. Noorderbreedte, 54 gr. 32 min. Westerlengte. 52 mijlen afgelegd. Nu resten nog 21 mijl.

Om 4 uur houdt de schroef eensklaps op te werken. De stuurman peilt de diepte van het water. Uitslag 24 vademen. Na het diner (tusschen 5 - 6 uur) begeven we ons naar den voorsteven. Broeder Leo is voorop, zooals altijd. Om 7 uur zien we het vuurschip, dat tot baken dient vóór den mond de rivier de Suriname. Er worden drie vuurpijlen afgeschoten om te toonen dat wij naderen. Om 8 uur liggen we bij het vuurschip. De loods komt met zijne sloep aan stuurboordzij liggen en nu hooren we in den tijd van 10 minuten meer vloeken dan we op de geheele reis van eigen equipage gehoord hebben. Nadat de loods met zijn sloep is opgeheschen stoomen we achter het vuurschip om en weer de zee in, waar het anker geworpen wordt en wij blijven wachten op den vloed van morgen.

 

Maandag 30 Mei.

De passagiers zijn reeds zeer vroeg te been. We hebben aan boord voor de laatste maal H. Mis en Communie. Om half zeven gaat het vooruit de rivier in. Bij 't fort Amsterdam moeten we stil blijven om buskruit te lossen; daarna voorwaarts tusschen de op zich zelf zeer lage maar zeer hoog en dicht begroeide oevers der Suriname door, tot we omstreeks 9 uur te Paramaribo komen. Hier worden we gewaarschuwd van niet te verschrikken als de stukken geschut gelost worden.

We komen aan den steiger en na nog veel gepraat en gekeken te hebben naar de bonte menigte van negers, van alle kleuren, van bijna blank tot bijna gitzwart, stappen we van boord met Pater Borret en Frater Verheijen, die ons zijn komen afhalen. De Zusters worden per rijtuig thuis gebracht. Terwijl we van de boot naar de Paters gaan worden we vergezeld door een massa negers van allen ouderdom maar toch meest kinderen. Zij nemen ons van boven tot onder nauwkeurig op om toch maar goed te kunnen vertellen tegen hun kameraden, dat ze die vreemde heeren wel gezien hadden en om later van de Paters nauwkeurig te vernemen of die ook hier blijven of verder gaan en waarheen dan, enz. enz. enz.

Achter mijn rug hoorde ik reeds van Curaçao spreken toen we nog geen minuut van de boot af waren. Als we vóór het huis der Paters komen, staat daar tegenover de kerkdeur open. We gaan er even binnen om O. L. Heer voor den gunstigen afloop van dit gedeelte onzer reis te bedanken. De kerk is vol, ofschoon het vandaag geen verplichte feestdag is in Suriname. Daarna gaan we naar het huis der Paters, waar wij door Mgr. Schaap allerhartelijkst ontvangen worden. Een van zijne eerste vragen is, of wij nu bij hem blijven of van plan zijn verder te gaan.

In den namiddag zijn we de school gaan zien, die bestuurd wordt door Pater van Toren met behulp van Frater Verheijen (2de rang), Broeder Eduard (3de rang), Broeder Servatius (4de rang) en een halven neger met name George Macheira (3de rang), die bij de Paters inwoont.

 

Dinsdag 31 Mei.

Dezen morgen ontvingen we uit de handen van Monseigneur de H. Communie. Na het ontbijt zijn we met bovengenoemden George naar de plantage Livorno, ten zuiden van Paramaribo, gegaan. 't Is een wandeling als die van Den Bosch naar Ruwenberg. Die plantage behoort aan de Paters en is bewoond door Pater de Kuyper als overste, Pater Harte (beiden Oud-leerlingen van Ruwenberg) en eenige broeders.

Ze hebben hier een weeshuis. Eenige van de grootste weezen houden zich bezig met het inzamelen en drogen van cacao. In den namiddag bracht Pater Harte ons een eind weegs in een van die maagdelijke wouden, zooals men die hier aantreft, om ons een grooten cottontree (katoenboom) te laten zien, een van die reuzenboomen, waaraan de wilden vroeger (en op sommige plaatsen nog) goddelijke eer bewezen.

Ik had mij een boom voorgesteld als die welke bij het landgoed van de Grancy te St. Michiels-Gestel te zien is. Maar toen we er bij kwamen stonden we inderdaad verbaasd. De stam zelf was niet heel veel dikker dan bovengenoemde, maar hij begint eigenlijk eerst een Meter of zes boven den grond, terwijl het onderste gedeelte niets anders is dan een verschrikkelijk groote wortel.

De sporen van dezen wortel zijn platen hout in den vorm van rechthoekige driehoeken, waarvan de rechtshoekszijden ongeveer 6 M. en 5 M. zijn. Die platen hebben eene dikte van 2 dM. ruim. Onder en ook gedeeltelijk boven den grond zetten de wortels zich nog een heel eind voort. De negerjongen, die ons met zijn houwer vooruitging, kapte behendig de lianen, dorens en aloëstruiken weg.

N. B. We liepen hier over een gebaand paadje. Ga nu maar eens na, wat het hier voor bosschen moeten zijn. Men kan niet alleen niet vooruit of achteruit, maar zelfs niet naar boven zien. Toen we weer binnen waren, bezorgde Pater Harte ons een paar droge kousen en we hielden ons verder zoo wat bezig tot 4 uur of half vijf, wanneer Monseigneur met Pater van Coll en Pater Borret ons met het rijtuig kwamen afhalen.

 

Woensdag 1 Juni.

Dezen morgen zijn we naar de boot geweest om een en ander te halen wat zoo te pas kwam, andere kousen, zakdoek, boordje, enz. en ook het pakje voor Soeur Engelberta. Bij de Zusters hebben we de scholen eens afgezien. In de burgerschool en armenschool bij het huis zijn samen 1000 kinderen en nog 400 in eene school, die in eene andere straat gelegen is.

 

Donderdag 2 Juni.

Dezen morgen hoorden wij de H. Mis en ontvingen de H. Communie uit de handen van Monseigneur. Daarna mochten wij de plechtige eerste H. Communie bijwonen van ruim 70 negerkinderen. Dit heeft ons beiden zeer getroffen. Om half acht werden de kinderen onder het gelui van drie of vier klokken plechtig ingehaald.

Bijzonder trof ons de practische wijze waarop de kinderen gedurende de eerste oogenblikken werden bezig gehouden. De Eerw. Pater Eissinck toonde dat hij wist, hoe men tot kinderen behoort te spreken.

Om 10 uur namen wij afscheid van Monseigneur en vertrokken in gezelschap van de Paters Van Coll en Borret naar de boot, want het vertrek was bepaald op 11 uur. Het werd nochtans 12 uur eer wij afvoeren. Wij ontvingen den zegen van Pater van Coll en Z.Eerw. ging heen, terwijl hij beloofde voor ons te zullen bidden en ons niet te zullen vergeten. Dat wij hem bedankten en ook ons gebed beloofden, laat zich denken.

Om 12 ure ging het weer vooruit naar Demerary. Na den middag veel beweging. Frater Pantaleon zeeziek.

 

Vrijdag 3 Juni.

Tegen 11 uur zijn we in Demerary aangekomen. Hier zijn we aan wal gestapt en op goed geluk af de eerste straat de beste ingegaan, 't Schijnt wel, dat O. L. Heer ons dat had ingegeven, want het was juist de straat, waarin de bisschop woonde. Een kleine jongen bracht ons aan de poort van het bisschoppelijk paleis. Monseigneur zag ons aankomen en liet ons door zijn knecht binnenroepen.

Aanstonds werd nu de aanbevelingsbrief, welken wij bij ons hadden voor den dag gehaald. Toen Monseigneur hem gelezen had, heette hij ons welkom en noodigde ons uit om eenige ververschingen te gebruiken, wat wij niet afsloegen,want we hadden een heete wandeling gehad en dat juist op het middaguur.

Monseigneur en de drie Paters (Jezuïeten), welke hij bij zich heeft, zijn Engelschen, doch zij spreken samen zoo wat een mondvol Fransch, zoodat wij elkander met veel moeite toch konden verstaan. Een der Paters ging met ons het huis rond en bracht ons ook in de nieuwe cathedraal, die nog niet geheel afgewerkt is, maar eens zeer schoon zal worden. In het priesterkoor vindt men 5 geschilderde ramen, die te zamen 5000 pond sterling (f 60.000) gekost hebben. Tegen den avond reden wij naar de boot.

 

Zaterdag 4 Juni.

Dezen morgen om 2 uur is de boot uit George-Town (Engelsche benaming van Demerary) vertrokken. Allen zeeziek. Dit is de gewoonte in dit vaarwater tusschen Demerary en Trinidad.

 

Zondag 5 Juni.

Reeds vroeg hadden we Trinidad in 't gezicht. 't Is prachtig en niet om te beschrijven: men moet het zien om er zich een denkbeeld van te kunnen vormen. Wij varen langs den noordkant naar Spanish Town (Port d'Espagne). Om 11 uur vóór de stad. Om 4 uur weder onder zeil.

 

Maandag 6 Juni.

Niets dan lucht en water en heel in de verte eenige eilandjes.

 

Dinsdag 7 Juni.

Goddank, wij zijn heden op Curacao aangeland. Wij werden door den Eerw. Frater Mauritius, onzen Directeur en door Frater Patricius, die zoo reikhalzend naar onze komst hadden uitgezien, met open armen ontvangen. Ook Mgr. Kieckens en de Eerw. Zusters van het Gasthuis hebben ons hartelijk verwelkomd. Vele zwarten zelfs hebben getoond veel belang in de Fraters te stellen.

Het bevalt ons hier goed en wij hebben geen spijt ons aan Onzen lieven Heer te hebben gegeven. De warmte is wel is waar groot: 88 a 89 graden, maar O. L. Heer zal ons wel de noodige kracht schenken om die moeilijkheid en vele andere, die ons wachten, te boven te komen.

Wij verzoeken intusschen uw aller gebeden en den Vaderlijken Zegen van Onzen HoogEerw. Pater Superior.

 

Nawoord: De fraters Mauritius, Ludgerus en Patricius waren een half jaar eerder op Curaçao aangekomen, maar zij waren geen onderwijzer.

U hebt het al begrepen: genoemde warmtegraden zijn Fahrenheit-graden, d.w.z. 88 à 89 graden Fahrenheit komt overeen met 31 à 32 graden Celsius.

 

Louis Sparidans, Grave