Het was winter het sneeuwde zachtjes en het was 6 januari 1952. Er liepen groepjes kinderen door de straten met lampionnetjes en een ster. Ze belden aan bij de huizen. En als de deuren werden geopend zongen ze in koor:
Wij komen tezamen, onder 't sterrenblinken,
Een lied moet weerklinken, voor Bethlehem.
Christus geboren, zingen eng'lenkoren.
De kinderen waren verkleed in kleurige lappen en droegen een kroon van gouden karton met een lap eronder. Een van de drie koningen was zwart geschminkt. Wij liepen verkleed als herders mee. Voorop liep dan een klein meisje met een bord waarop geschreven stond: Voor de Missie. De groep ging De Mariengaarde binnen en belde bij de appartementen aan.
Het bord was belangrijk om geld te krijgen voor de missionaren in verre warme landen. Zonder bord kreeg je meestal snoep of een appel. Als we het chique bejaardenhuis hadden gehad gingen we langs de dure huizen.
Zo belden we ook bij een statig Huis aan de Ringbaan West aan. Daar woonde onze tante Thil. Een nicht van mijn vader. Tante was een statige mevrouw die heel snel sprak en vragen afvuurde zonder op antwoord te wachten. "Hoe gaoget mee jullie pappa en mee jullie mamma? Gij bent er ene van Bernard nie?" en ratelde door: "Ist veur de missie? Wacht effe".
Ze ging haar huishoudbeurs halen en gaf een handvol munten en zei dan: "Goed oppasse da ge ze nie verliest..."
Wij waren kinderen van fabrikanten en vonden dit een goede mannier om zelf wat te verdienen voor onze eigen missie. Het zaken doen zat er al jong in zou je kunnen zeggen.