De novice en de metselaar

De novice en de metselaar

 

Het onderstaande verhaal vertelde mijn vader  ( 1905-1998) me in 1998, enkele maanden voor zijn overlijden.  Ik heb het destijds meteen opgeschreven en ik ben het onlangs weer tegengekomen in mijn archief. Het geeft m.i. een goede indruk van de sfeer in katholiek Tilburg

van bijna 100 geleden.

 

 Rond 1922-23 was mijn vader, Mari J. de Croon, een aankomend metselaar. Hij was 18 jaar en vol levenslust en energie. Hij werkte bij aannemer Harrie van Tongeren in Tilburg en die was best over zijn medewerker - en neef - te spreken.

Op een goede dag kreeg de aannemer de opdracht een flinke verbouwing op te knappen bij het zusterklooster naast de Heikantse kerk. Van Tongeren stuurde zijn mannen op karwei en ook Mari moest mee. Als jong broekje moest hij natuurlijk allerlei hulpdiensten bewijzen aan de ervaren, volwassen metselaars. Zo moest hij elke morgen zorgen voor metselzand waar de specie mee gemaakt moest worden. Dat zand lag opgeslagen in een apart hok, het zandhok. Bij zijn eerste bezoek aan dat hok liep daar ook een jonge zuster naar binnen, een novice. Ze bloosde toen ze de knappe, jonge werkman zag en dat stond haar heel goed, vond Mari

Ze bleek elke morgen op dezelfde tijd zand te moeten halen voor de vloer in het klooster en Mari moest toevallig elke dag zand halen voor de specie. Mari genoot van de korte ontmoetingen en onschuldige gesprekjes met het eenvoudige blozende meisje in zustergewaad en ging steeds met plezier naar het zandhok.

Maar op een dag bleek moeder-overste gemerkt te hebben dat haar novice wel èrg graag naar het zandhok ging. Vanaf dat moment waren de ontmoetingen over.

Na meer dan 75 jaar herinnert Mari zich deze korte episode nog heel levendig en hij is er nog steeds verontwaardigd over dat mensen als die jonge novice zo onder de knoet zaten bij hun kerkelijke oversten.

Overigens weet hij zich ook nog te herinneren dat zijn neef, de aannemer,  opvallend zijn best deed om bij de kloosterlijke opdrachtgeefsters in de smaak te vallen: zo zong hij overdag luidkeels Manialiedjes als hij een zuster in de buurt vermoedde.

Op aswoensdag kwam Mari zonder askruisje op het werk en dat vond zijn neef en baas niet in orde. Mari moest van hem naar de kerk om alsnog een "askröske" te halen. Natuurlijk loste Mari dat op zijn eigen manier op. Hij verwijderde zich van het werk en stak een sigaret op. Met de as van die sigaret voorzag hij zichzelf van een prima askruisje. Na een gepaste pauze liet hij zich weer zien.  Voor het oog van zijn baas en de rest van het kerkvolk was toen duidelijk dat ook deze jonge metselaar een echte huisgenoot des geloofs was en dus rustig kon blijven werken in een kloosterlijke omgeving.

 

Gerard de Croon