OP REIS DOOR DE MEIERIJ - met Stephanus Hanewinckel (3)

Afb.

Dit is het derde stuk van een vervolgverhaal over een rechtschapen mens in Tilburg. De schrijver is Dominee Stephanus Hanewinckel, die verhaalde van zijn ervaringen, die hij rond 1800 opdeed, op reis door de Meierij van ’s Hertogenbosch. Hij noemde zichzelf een “menschenvriend”, en het moet dan ook een genoegen zijn, kennis te nemen van zijn teksten, hieronder……..

Gaarne wilde ik, als menschenvriend U een gunstig tafereel van de Majorijënaars ophangen, doch de liefde tot de waarheid verbied mij dit. In het Godsdienstige zijn zij dom, bijgeloovig, dweepachtig en zo onverdraagzaam, dat het onbegrijpelijk is, zelf van de voornaamsten tot den geringsten toe. O ! Hoe smert mij dit !! Een belijder van eenen anderen Godsdienst moet altijd, schoon de liefde des naasten hem dit verbied, eenen Roomschen als zijnen vijand beschouwen. De Hervormden zijn over het algemeen beschaafd, hun Godsdienst is redenlijk, doch zeer eenvouwig, zij zijn thands ook zeer onverdraagzaam, en waarlijk een Protestant, die in de Majorij woont moet het wel worden, al ware hij van te vooren de verdraagzaamheid zelve.

Men heeft hier te Tilburg voor eenigen tijd eene Latijnsche School opgerigt, op welke alles, wat ik van de Helmondsche School gezegd heb, toepasselijk is; dus kunt Gij begrijpen, welk schoon en verheven Latijn er in geleerd word. Onze Latijnsche Schoolen hadden, over het algemeen, wel wat verbetering noodig, doch zulk slecht Latijn als er in de Roomsche Schoolen geleerd word, dit gaat alle verbeelding te boven. Mij dunkt, behoudens beter oordeel, dat men den lust tot leeren wat meer op onze Schoolen moest trachten optewekken, en dit kon, dunkt mij, best geschieden als….. (vervolgens een preekje over beter onderwijs). Dunkt U dit ook niet ? Lieve Vriend !

……….Ik ging na mij hier (in Oorschot) een dag of twee opgehouden te hebben, over het Dorp Moergestel weer naar het aanzienlijk Tilburg. De weg was vrij eenzaam; slechts een enkel Man van Oorschot ging denzelfden weg, dien ik betrad, ik sprak met hem en wende ons gesprek juist op die zaaken, welke ik gaarne wilde weten. Want had de wensch der Majorijënaars zijne vervulling nu sedert een jaar of drie gekreegen, nergens zou dan de Roomsche Godsdienst met meer pracht uitgeoeffend zijn geworden dan onder hen; ja dan waren reeds alle Protestanten in de Majorij uitgerooid; hun naam was dan reeds lang van de aarde verdelgd…….(“sedert een jaar of drie”……dus vanaf de toelating van Bataafs Brabant tot de vrije provincies). Dominee H. trof als wandelgenoot een geestverwant !

Onder Majorijënaars heeft zeer veel morssigheid plaats, en het verschil is hier,omtrent de zindelijkheid, met Holland grooter dan dag en nacht; ik ben in veele huizen, vooral bij boeren, geweest, waar ik op geenen stoel durfde te gaan zitten; het is wonder dat deeze morssige levenswijze niet meer ziektens veroorzaakt. Ieder ziet uit naar eene Vrouw die iets bezit en die goed werken kan. Hier vandaan is het ook, dat men hier geene waare huwelijks-liefde tussen Man en Vrouw aantreft; zij beschouwen elkanderen altijd geheel onverschillig, want zoodra het huwelijk voltrokken is, dan neemt ook de liefde een einde..

De Schoolmeesters. Men heeft er eenigen afgezet, eenig en alleen om eenen Roomschen te hebben, en op deeze wijze kunnen de Protestanten hunne kinderen niet wel School zenden. Onder de nieuw aangestelde Roomsche Schoolmeesters zijn ellendige breekebeenen.. Met medelijden moet een Protestant hier zijne Geloofsgenooten beschouwen. Op veele plaatzen zijn zij hunne Kerken kwijt, en moeten nu hunne Godsdienst in eene kamer bij hunnen Leeraar verrichten, dus dat Gij hen te recht beklaagt, mijn Beste ! en wat zal er van die ongelukkige Leeraars der Hervormden in de Majorij worden ? Hebben zij geen geld, geloof vinden zij niet, en misschien worden veelen met Vrouw en Kinderen op straat gezet. Mijn hart krimpt weg van weedom, als ik alles overdenk, wat een Protestant in de Majorij te lijden heeft……1)

Nu zou ik U nog wel het een en ander over eenige gebruiken en bijgeloovigheden der Majorijënaars kunnen melden, doch dit wil ik liever sparen voor mijnen volgenden brief, die denkelijk de laatste wezen zal, welken Gij van mij uit Tilburg, zelfs uit de Majorij ontvangen zult, want ik hoop binnenkort dit land, het geen Gij zeer juist noemt: een Baijert van verwarring – een middenpunt aller vervolgingen, en een warnest van bijgeloovigheden, te verlaaten.

Op elk dorp is het ééns kermis in het jaar, en dan is alles in beweeging en vrolijk. Men zit dan geheele dagen in de Herberg, en drinkt om te bersten. De ongetrouwden danzen dan op het geluid van eene Fiool, welke op eene rampzalige wijs gespeeld word; het danzen is jammerhaftig.

Ik heb ook dikwerf bij mij zelven moeten lagchen, als ik zag, dat zij nooit een stuk van een nieuw brood afsneeden, of zij schrijven met het mes een kruis op hetzelve, denklijk om het brood te zegenen, alles moet gekruist en gezegend worden, zal het goed weezen, het bijgeloof is ten deezen opzigte onbeschrijflijk groot.

1). Ter verduidelijking: Dominee H. klaagt hier zijn nood, omdat vanaf de komst van de Fransen in 1795 de Katholieke eredienst weer werd hersteld, en de Protestanten de kerken, die eerder van de Katholieken waren afgenomen, deels weer aan hen moesten teruggeven.

Wordt vervolgd in deel IV en V

Anton van de Wiel

Media