Frater Pancratius naar Curaçao (1)

  • Datering van de gebeurtenis: 1887

Bij toeval belandde ik gisteren op een site waar ik de Tilburgsche Courant van 21 juli 1887 kon lezen. De 23-ste jaargang, no. 2062; abonnementsprijs ƒ 1,-- voor drie maanden (franco per post ƒ 1,20). Eigenlijk was ik op zoek naar iets anders, maar daarover (misschien) later meer.

Nou moet je je bij zo'n krant ook niet teveel voorstellen. De krant kwam slechts tweemaal per week uit en bestond meestal maar uit een stuk of drie/vier pagina's, waarvan ook nog een pagina aan advertenties en overigens ook nog zonder enige foto.

Ook de krant van (donderdag) 21 juli 1887 telde slechts vier pagina's. Niet dat er niks bijzonders gebeurde op deze dag (in Epernay - in Frankrijk - werd bijvoorbeeld op die dag (toen al) een granieten standbeeld onthuld van paus Urbanus II, 33 meter hoog, in het bijzijn van 20.000 mensen!), maar men wist eenvoudigweg niet wat er allemaal op de wereld plaatsvond. Er was immers ook nog geen radio of TV.

Daarom werd er op die dag, meer dan één pagina groot, een reisverslag gepubliceerd van Frater Pancratius over zijn reis vanuit Tilburg per stoomboot naar Curcaçao in 19 dagen, namelijk van vrijdag 13 mei t/m dinsdag 7 juni 1887, bijna drie weken dus. Ook vliegtuigen moesten nog worden "uitgevonden", dus sneller kon het niet.

Trouwens, ook dit reisverslag kon niet veel eerder door de krant worden gepubliceerd, want ook zóiets kon alleen per zeepost worden verstuurd en uiteraard voer er niet elke dag een schip tussen Curaçao en Nederland heen en weer.

Frater Pancratius was een frater van Tilburg, van de Congregatie van O.L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, met het Moederhuis destijds gelegen aan de Gasthuisstraat. Hij was de eerste frater-onderwijzer op Curaçao. Het jaar daarvoor waren er al wel enkele andere fraters aangekomen. Ik kom daar later nog op terug.

Frater Pancratius doet verslag van zijn bootreis, die deels ook Paramaribo aandeed. Hij begint met de uittocht uit IJmuiden. Ik laat het hierna volgen in de authentieke weergave, dus ook in de toenmalige spelling. Het is te lang voor één bijdrage, vandaar dat ik het in delen zal plaatsen.

Vrijdag 13 Mei.

Ofschoon ik beloofd had, Donderdag-avond te beginnen met mijne aanteekeningen, heb ik er toch gisteren niets aan gedaan. Om half drie ongeveer stoomden we door de havenhoofden van IJmuiden het ruime sop in. Nu stelde Pater van Coll voor, gezamenlijk een De profundis te bidden voor al de overledene betrekkingen, die wij in Europa achterlieten, alsmede een Salve Regina en Ave Maris Stella om ons zelven onder de hoede van onze goede Moeder te stellen. Dat wij aan het voorstel van den goeden Pater met graagte voldeden, laat zich wel denken.

Daarna ging het in nomine Domini aan het schommelen. Weldra ondervonden wij beiden iets van de onaangename gevolgen. Mijn persoontje althans werd wat stiller dan gewoonlijk. Ik meende echter dat het wel over zou gaan, als we maar een uur of wat op roet waren. Ik werd nog in deze meening gesterkt, doordat iedereen riep over het schoone, stille weer.

Eenige minuten later gingen we naar onze hut om eene geestelijke lezing te doen. Maar nauwelijks zaten we een minuut of tien, of ik sprak reeds lange woorden. Daar zat ik nu met mijn hard roepen, dat ik niet verwachtte de zeeziekte te krijgen. Het scheen wel, dat de kwaal besmettelijk was, want toen Pater van Coll eenige oogenblikken later kwam zien, hoe het er mee was, gevoelde Frater Pantaleon zich ook niet goed.

Ik ging naar bed en ben te bed gebleven tot vanmorgen vijf uur, toen Pater van Coll ons kwam roepen om de H. Mis bij te wonen. Na dezelve maakte Z.Eerw. de opmerking: "Wat is onze Lieve Heer toch een goede Vader, dat Hij zoo op zee bij ons wil komen, niet waar?" Dat we dit tot in ons binnenste gevoelden, behoeft wel niet gezegd.

 

Zaterdag 14 Mei.

Gisteren heb ik zoo maar in eens opgehouden met schrijven, want de duizeling, die mij het hoofd deed draaien, dreef me naar de hut, waar ik veel moeite had om uit te werpen wat ik niet in had. Verder ben ik maar weer den gansenen dag te bed gebleven, zoodat ik van de Engelsche kust niet veel kan vertellen, ofschoon wij ze den ganschen dag in 't gezicht gehad hebben.

Ook de Fransche kust hebben wij eenigen tijd aan den horizon gezien. Dezen morgen hebben we weder de H. Mis kunnen hooren. Wij hebben prachtig weer. Omstreeks den middag kondigt men aan, dat we zjjn op 48 gr. 46 min. Noorderbreedte en 5 gr. 54 min. Westerlengte van Greenwich. Sedert gisteren middag hebben we 63 geographische mijlen afgelegd.

Vandaag ben ik den geheelen dag op het dek gebleven, maar de duizeling in 't hoofd heeft me nog niet verlaten. Frater Pantaleon doet reeds als een echte zeeman. Hij loopt over het dek met Broeder Leo en doet alsof hij zijn heele leven op zee had doorgebracht.

We hebben den geheelen dag niets gezien dan water, lucht en enkele stoom- en zeilschepen. Een ervan had 5 masten en 2 rookmonden.

 

Zondag 15 Mei.

Dezen morgen hadden we allen het geluk, de H. Communie te kunnen ontvangen. Dit geluk beseft men inderdaad, wanneer men zoo midden op den oceaan ligt te schommelen, terwijl men rondom zich niets anders ziet dan den hemel, die overal op het water rust en men alzoo van geheel het overige der wereld afgezonderd is.

Vandaag hebben we maar één enkel schip gezien, 't was een driemaster, die het kanaal van Bristol scheen aan te houden. Den geheelen dag is het water zeer rustig. Ge moet echter niet meenen, dat ik wil zeggen, dat er geen rimpels op de zee te bespeuren zijn. Integendeel ik word hoe langer zoo meer in mijn gevoelen gesterkt, dat de spiegelgladde zee tot het gebied der fabels behoort.

Ten minste zou ik een spiegel met hoogten en laagten van 1 tot 2 meters niet verkiezen om hem te gebruiken als scheerspiegel.

Dezen middag bevinden we ons op 46 gr. 22 min. Noorderbreedte en 10 gr. 22 min. Westerlengte. We hebben sedert gisteren 58 mijlen afgelegd. Wellicht zullen sommigen nieuwsgierig zijn, hoe het heden met de zeeziekte gaat. Welnu wij zijn heel andere menschen geworden, allen zeer gezond en ofschoon de boot nu en dan nog al aardige zwenkingen maakt, ondervinden we toch niets van de onaangename gevolgen. Alleen eene van de Eerw. Zusters is nog geen oogenblik in orde geweest.

 

Tot zover het begin van het reisverslag van frater Pancratius. Het geeft niet alleen een mooi tijdsbeeld van een zeereis weer, bijna 125 jaar geleden, maar ook van "het geestelijk leven" aan boord.

Bijgaand een affiche van de Koninklijke West-Indische Maildienst, gevestigd te Amsterdam, uit omstreeks het jaar 1900, waarin melding wordt gemaakt van deze reizen, die in die tijd elke twee weken plaats vonden. Waarschijnlijk heeft frater Pancratius zijn reis ook met een dergelijke boot gemaakt.

Wordt vervolgd.

 

Louis Sparidans, Grave