Mag ik mee?

  • Datering van de gebeurtenis: jaren 50

VERTELLINGEN uit ‘Bouwjaar 1945' de memoires van Jan Kwantes uit Tilburg

Tilburg, jaren vijftig.

Als menneke van een jaar of zes leidde ik in de parochie van het Heike een tamelijk onbekommerd bestaan. Ik ging naar school, de kerk, de padvinders en speelde veel buiten. Ik was ook misdienaar in de kapel van de zusters Visitatie. Ik was omringd door zorgzame ouders, broer en zussen, ooms, tantes, neven en vriendjes. In de overgang van de kleine wereld waarin ik me beschermd en vertrouwd voelde naar een een wereld met nieuwe mogelijkheden en ontdekkingen, was ik nieuwsgierig geworden. Ik wilde dingen meemaken, uitproberen en begon steeds meer vragen te stellen. Mijn interesses waren ook verbreed. De vraag die ik toen het meeste stelde was: "Mag ik mee?"

In deze ambiance speelden mijn vertellingen zich af. De eerste uit een reeks volgt hieronder.

Mag ik mee met de motor?

De enige broer van ons moeder, ome Jan, woonde met zijn vrouw en kinderen in Wassenaar. Hij kwam wel eens op de motor naar Tilburg, als dan niet met tante Cor achterop of in het zijspan. Zodra hij zijn motor had gestald liep ik er vol bewondering omheen en genoot van de warmte die van het blok opsteeg. Ik luisterde naar de tikken die te horen waren doordat de metalen machine langzaam afkoelde. In mijn verbeelding was ik de berijder van dit stalen ros. Mijn ome Jan vond altijd wel even tijd om met mij een rondje over de ringbanen van Tilburg te rijden. Met zijn leren motorhandschoenen aan wees hij me de plaatsen aan waar ik mijn voeten moest zetten om op de motor te klimmen. Ik zat dan zo trots al een pauw voor op de benzinetank van zijn zwarte BMW. De motorbril, die ik op de Tilburgse kermis gewonnen had en zorgvuldig bewaard had voor deze gelegenheid, zette ik dan op ter bescherming van mijn ogen. De wind streek door mijn haar als hij snelheid maakte door met zijn rechterhand het gas open te draaien. Ik hield me goed vast aan de glimmende benzinedopklem die in het midden van de tank was geplaatst. Ik voelde de, naar olie en benzine ruikende, warme lucht als we bij een stoplicht of verkeersagent moesten stoppen omhoog stijgen. Dat rook lekker, vond ik. Mijn belangstelling voor de motorfiets was gewekt. Ome Jan droeg een lange leren jas. Als het heel koud was had hij ook een leren muts met oorkleppen op. De groeven in zijn werkmanshanden waren zwart van het sleutelen aan zijn motorfietsen. Ik bewonderde mijn oom en luisterde altijd met veel interesse, want hij kon prachtig vertellen. Ik ging op in zijn verhalen over de motorraces waar hij aan deelnam in Brabant, Limburg en België. Vooral het grasbaan-racen was toen erg populair. Het is een sport, die vergelijkbaar is met speedway. Ome Jan viel vaak in de prijzen waarvoor hij dan een medaille kreeg. Won hij de hele manche, dan kreeg hij vijfenzeventig gulden, dat was een heel bedrag in die tijd. Hij kon daarvan zijn motorfiets weer onderhouden. Tilburg kende in de tijd tussen de twee wereldoorlogen verschillende motorclubs: de Tilburgse Motorclub (TMC), de Twem-duivels, die een ware wieler- en motorbaan hadden waar ook stayerwedstrijden achter de motoren werden verreden, de Auto- en Motorclub Brabant en de grasbaanclub. Tot ome Jan's collectie behoorden onder andere motorfietsen van het merk: Harley Davidson, Indian, Matchless, Norton en Jawa. Wij gingen met ons gezin ook wel eens naar Wassenaar. Ome Jan moest hard werken voor de kost en met zijn vele kinderen kon hij wel wat hulp gebruiken van zijn zus uit Tilburg. Menig keer kregen de kleren van ons gezin een tweede kans in Wassenaar.