Frans van de Zande

  • Geboortedatum: 10-07-1930
  • Sterfdatum:

Op donderdag, 10 juli 1930 ben ik in de Linhauwer (Alleenhouderstraat) geboren en werd door mijn vader samen met opa en ome Willeke, aangegeven bij de Burgerlijke stand. Omdat ik stamhouder was, werd dat naar horen zeggen, met de nodige alcohol gevierd. We waren tenslotte met vijf kinderen, met nog Wies-1926, Riet-1928, Ans-1934 en Kees-1945.
Mijn opa, Frans van de Zande overleed toen ik drie jaar oud was.
Zijn vrouw, oma van de Zande, had een kruidenierswinkel en woonde met ome Willeke naast ons. Ome Willeke was kolenboer en boer. Hij had een paard ‘Liza’, een stuk of zes koeien, kippen, varkens, vogels en duiven.
Die duiven hield hij met mijn vader samen. Zo waren zij bekend als de gebroeders Van de Zande.
Als de duiven op zondag verwacht werden was het altijd gezellig druk thuis er werd dan ook nog op een paar tafels gehoogjast. En druk gebeld naar andere melkers in de stad, of er al duiven waren aangekomen.
Aan de Oude Lei bij de Zwartvenseweg, had ome Willeke ongeveer 2 ha weiland waar ik hem hielp bij het hooien. Ook bracht ik Liza, het paard ‘s avonds naar de wei en ging die voor schooltijd weer mee ophalen. Bij Boerke Mutsaers had hij ook enige hectare akker waar nu het Westerpark is. Hier heb ik dikwijls geholpen met het aardappels poten en rapen, zo ook bij het oogsten van rogge en met het binden ervan. ‘s Winters werd de rogge gedorst en met de kafmolen gezuiverd. Achter de schuur langs de Arend van ‘s Gravensandestraat, werd meestal maïs geplant. In het midden hiervan werd in het najaar een vinkenslag gelegd, een slagnet om vinken te vangen, die voor de buurt niet zichtbaar was.

Verder woonde bij ons oma, ‘ons Ronka’. Een jonge vrouw die na de eerste wereldoorlog uit Hongarije gekomen was en vlak voor de tweede wereldoorlog terug is gegaan om haar zieke moeder op te zoeken waarna ze toen niet meer terug kon. Zij was als een tante voor mij. Mijn ouders hadden een slagerij en ik moest al vroeg mee aanpakken. Tijdens de laatste jaren van de oorlog en de jaren nadien werden er veel varkens gehouden, die uiteraard ook geslacht moesten worden. Letterlijk en figuurlijk moest ik al vroeg aan de bak, want voor de huisslachting werd een bak gebruikt, waar het varken in ging nadat het gekeeld was, wat veel heet water bespaarde.
Met Pietje van Ierland, een bekende slager uit de Bokhamerstraat heb ik bij de Brouwer op de Hazennest eens een koe geslacht. Terwijl we daar mee doende waren viel de politie binnen. Ik kon mij verbergen op de hooizolder, maar Pietje moest toen mee naar het politiebureau.

Als het varken geschouwd en geschoren was, waren er altijd genoeg jeugdige liefhebbers om de kont van het varken te kussen. De verkozene kreeg de varkensblaas! De slager die dan behulpzaam het staartje omhoog hield, drukte op het juiste moment met zijn knie in de lies van het varken; meestal kwam er dan nog iets uit.

In die tijd was het een bekend gezegde "Goed geschouwd is half geschoren", ofwel goed begonnen is het halve werk. Het was ook traditie dat de slager een borreltje kreeg als het varken gekeeld was en ook één wanneer het varken aan de ladder hing. Zo ging het verhaal dat een slager, op het laatst van de dag, na de nodige consumpties, uitriep "Nou heeft hij me nog gebeten ook, de rotzak", maar het bleek dat hij zichzelf in zijn been had gestoken.
Voor het schietmasker kreeg men nieuwe patronen naar gelang het aantal slachtingen dat er was verricht. Omdat er in tijd bijna net zoveel varkens clandestien als legaal werden geslacht, werden de patronen voor de clandestiene varkens gebruikt, dan gilde het varken niet. De legaal geslachte varkens, werden met een pin behandeld, nadat ze waren uitgebloed, dit om de keurmeester om de tuin te leiden. Die keurmeester moest ook het varken wegen en naar gelang het gewicht, werden er vleesbonnen ingehouden.
De meeste huisslachtingen werden op maandag gedaan, en op dinsdag werden ze klein gemaakt en voor een groot deel in de kuip weggezouten of geweckt, en werd er worst en zult van gemaakt. Op Woensdag moesten dan nog de darmen worden geschrapt want kunstdarmen waren toen nog onbekend.
Voor de bloedworst heeft mijn moeder van veel witte lakens, "darmen "genaaid.
Bij het zouten mochten dikwijls geen dames aanwezig zijn, zeker niet als ze ongesteld waren. Men dacht -onterecht overigens- dat het vlees dan zou bederven.
Vooral bij de boeren was het gewoonte, om een goed stuk van het varken naar de pastoor te brengen. Voor de gein boden de slagers aan dit wel te doen, maar zover ging het vertrouwen van de boeren dan ook weer niet.
Mijn moeder kwam uit Moergestel en vertelde dat mijnheer pastoor bij de preek er boos op had gewezen dat de parochianen, na de slacht te weinig vlees afleverden!

Mijn laatste huisslachting heb ik verricht bij de tiendschuur in de tachtiger jaren. De studentenvereniging Olof, hield er jaarlijks een dag van de oude ambachten. Hier werden onder andere schapen geschoren, manden gevlochten en stoelen gemat. De senaat van Olof vond dat daar ook een huisslachting bij hoorde.
Erg makkelijk was dit niet, omdat het op zondag was en er een keurmeester bij te pas moest komen.

Met dank aan Frans van de Zande

Foto1: In de periode 1958-1960. Eerste slagerij van Van de Zande in ’t Zand in een noodgebouw. Een omgebouwde garagebox.

Foto 2: De noodslagerij, samen met vrouw Rieky.

Foto 3: De definitieve slagerij van 1960 tot 1990 van Frans van de Zande, Thomas van Aquinostraat 37.


Foto 4: Foto in de krant in 1985 bij het 25-jarig jubileum.

Foto 5: Huisslachting rond 1980 bij studentenvereniging Olof op de Tiendschuur, bij de manifestatie ‘oude ambachten’.

Media