Geflest

Ik ben in mijn jeugd opgelicht door een melkboer. Het was een schele melkboer die ook nog mank liep maar dat doet er niet zoveel toe. Het moet rond 1960 zijn geweest; ik was een jaar of tien. In die tijd was de klant nog gewoon koning en de leveranciers kwamen aan de deur om hem te dienen. Naast de bakker waren het vooral boeren: de groenteboer, de melkboer en de schillenboer maar die laatste kwam niks brengen.
Ik hielp op de vrije woensdag- en zaterdagmiddag de melkboer, die in onze wijk dagelijks met paard en wagen de huizen langs ging. Terwijl hij een praatje maakte met de doorgaans vrouwelijke klanten, sleepte ik met zijn zuivel, dat was al gauw de rolverdeling. Voor een jochie was dat best zwaar werk want de melk, vla, yoghurt en karnemelk zat toen nog in flessen en de consument lustte er wel pap van. Als ik de man een dagdeel had geholpen en tegen de avond afscheid van hem nam, opende hij de versleten leren geldtas die om zijn schouder hing en overhandigde me een dubbeltje. Een dubbeltje! Enfin, ik deed ’t niet voor het geld.
In de straten met veel huizen, liepen we naast de kar. Als we een stukje verderop moesten, zat ik naast hem op de bok. Zijn ouwe knol vuurde hij aan door hem regelmatig een schop onder z’n hol te verkopen. Dat werkte meestal goed. Eén keer iets té goed. Om een of andere reden gingen we toen naar een ander stadsdeel en daarvoor moesten we over, wat in Tilburg ‘de oprit’ werd genoemd, een vrij steil viaduct over het spoor. De helling op ging het de melkboer te traag dus kreeg het paard een schop. Toen we over de top waren, schopte hij gewoontegetrouw het beestje nog een keer. De knol, die toch al vaart kreeg doordat de weg nu steil omlaagging, sloeg op hol. De kar denderde de helling af en schudde vervaarlijk, waarbij honderden flessen rinkelend tekeergingen in hun metalen kratten. Ik zat verstijfd op de bok, bang dat dit avontuur verkeerd zou aflopen, en ook de melkboer brak het klamme zweet uit. We brachten het er zonder kleerscheuren af en mijn leven werd net niet in de knop gebroken.
In de vakantie hielp ik de schele melkboer elke dag. In de ochtend ging ik naar de box waar hij zijn kar laadde, en daar keerden we aan het einde van de dag met lege flessen terug. De eerste avond wilde hij me mijn dubbeltje uitreiken maar toen bedacht hij zich en stopte het terug in zijn tas. ‘Weet je wat’, zei hij en ik kan hem na al die decennia nog letterlijk citeren, ‘ik maak het goed met je. Ik geef je wel iets aan het eind van de vakantie.’
Ik sjouwde twee weken van zes dagen in dienst van de melkboer. Nogmaals, niet voor het geld, maar stiekem dacht ik toch aan de beloning die me wachtte. Toen mijn laatste vakantiedag erop zat, bedankte hij me en zei: ‘Nou, tot ziens dan’. Ik moest blijven dralen om hem te herinneren aan de beloofde salariëring. Toen ging hem een lichtje op. Hij opende zijn geldtas, haalde er een gulden uit en overhandigde die met een plechtig gebaar aan mij met de woorden: ‘Zo, dat is niet mis hè!’ Ik liep zwaar teleurgesteld naar huis. Ik was op school slecht in rekenen maar ik kon het goed genoeg om vast te stellen dat ik was geflest.