In de kersteditie van Stadsnieuws (24 december 2021) werd geschreven over Koosje Koosje. Op de feestdag van Onnozele Kinderen mocht het jongste gezinslid de warme maaltijd bepalen. We gingen overdag langs de deuren, verkleed in veel te grote kleding, vaak binnenste buiten gekeerd. We woonden aan een van de grote doorgaande straten van Tilburg met veel fabrikantenvilla’s en middenstandswinkels.
We zongen daarbij het volgende lied:
“Koosje Koosje is mijn naam. Ik ben van alles zeer bekwaam.
Ik ben mijn ouders vroeg verloren
Als ik sterf, dan ben ik dood, dan lig ik in een kistje bloot
Dan komen engeltjes bij mij zingen en zal ik uit mijn jasje springen
Als ik spring, dan spring ik snel naar de hemel of naar de hel.
Olie, olie van de druiven laat de droefheid maar verschuiven
Laat de droefheid maar vergaan
Zet het glaasje maar aan je lippen Laat het stilletje naar binnen wippen
O, ik voel het aan mijn hartje, juffrouw, geef me maar een kwartje”.
Bij de winkeliers kregen we snoepjes of “opzetkoekjes”. (Koekjes met een gaatje erin, waarin je een ander figurenkoekje kon steken). Bij de galanteriezaak kregen we vuurpijlen (tegenwoordig sterretjes geheten). Bij particulieren kregen we een halve cent, of een hele cent. Soms een sou (2 ½ cent). Het geld ging thuis in de spaarpot en later naar de spaarbank. Het snoepgoed e.d. ging in de trommel. Het koosje, koosje- zingen is vermoed ik, begin vijftiger jaren een langzame dood gestorven. Nu bezien, was het in die tijd geoorloofd bedelen. Ik denk, dat in veel kinderrijke gezinnen het ingezamelde geld een mooie aanvulling was op het nogal karige inkomen van het gezinshoofd.
K.W. dec 2021
Zie ook het verhaal over Onnozele Kinderdag/ Brabant Collectie
Illustratieverantwoording: Fotograaf en uitgever staan niet vermeld op prentbriefkaart, maar toegeschreven aan: Uitg. Berkers Verbunt Asten N.Br., ca. 1917.* (Brabant-Collectie, Tilburg University).