Evacueetje

  • Datering van het verhaal: ongeveeer 1943-1944
EVACUEETJE


Er is iets waar ik me vandaag nog voor schaam en wat ik, zo ik nu op mijn zeventigste besef aan niemand verteld heb.
Het liefst zou ik het vergeten. Maar ja wie weet vandaag de dag nog wat ‘schurft' is. Toch heb ik die schaamtevolle aandoening ooit gehad.
Het liep zo:
Proper was het bij ons, zoals bij niemand thuis. En opgeruimd ook! De grote was werd meermalen per week gedaan. Donderdags kreeg het huis een grote beurt.
Vrijdags kreeg de keuken van moeders een schrobbeurt.
Die beurt dan weer, onderbrak het ritueel van het uit school thuiskomen en dan thee met een beschuit of een snee peperkoek.

Als er bij ons visite kwam, wisten we dat nooit vooraf. Die kwamen dus onverwacht eens aan. Mee blijven eten zat er meestal wel in. Waar er negen eten is er immers ook gemakkelijk genoeg voor tien of nog een paar meer.

Zo werd het aan het eind van de oorlog aan de Tilburgse bevolking gevraagd wie er plaats voor een kind, een evacuéetje kon inruimen. Juist nu er zoveel kinderen tijdens de Hongerwinter, vooral in het westen, ernstig waren verzwakt en nodig aan moesten sterken. Bij ons was er als we allemaal een beetje op zouden schuiven, nog wel een plaatsje in te richten.

Op een dag werd ze gebracht. Riekje heette ze. Ze kwam uit Gouda. Ze had dus al een hele reis achter de rug toen ze totaal onderkomen en vervuild, bij ons binnenkwam. Ons moeder zette haar meteen in bad, waar het kind heel verlegen bij werd. Schóón goed van onze meisjes aan en ze een warm bord eten voorgezet.
Ze knapte daarvan al meteen wat op!
Haar jurkje werd gewassen en in haar oude, kleine kartonnen koffertje gestopt waarin zich alleen maar versleten goed bevond. Ze sprak voor ons een vreemd taaltje dat in niks op het onze leek. En ze had heel bijzonder, de streken van een kwajongen.
Ze ging zomaar op de rijweg staan als ze de kans daartoe kreeg om auto ‘s tegen te houden. Een brutááltje zoals wij er thuis nog nooit een hadden gezien.

Het wende wel. Alleen bracht ze nog iets mee voor ons allemaal, waar we niet op gerekend hadden. Ze had ‘scabiës, schurft' meegebracht. Toen ze een paar dagen in huis was sloeg de jeuk toe, bij ieder van ons. Een jeuk die nauwelijks te harden was.
Zodra we krabden ging onze huid stuk en werd het erger.
Vol schaamte, ging mijn zo propere moeder met ons allemaal naar de dokter, die ze met het hele gezin naar de GG D en GD verwees. We moesten ons daar aangekomen, helemaal uitkleden en werden dan in een grote teil gezet. Dan werden we van boven tot onder met kwalijk riekende teerzeep ingesmeerd. Het spul móest even blijven zitten, en werd al enigszins hard als een dunne laag aangedroogde klei, die craqueleerde en brokkelde.
Een paar van ons kregen het koud en stonden stijf rechtop met gestrekte armen en benen te wachten totdat de smurrie hard werd. Pas veel later, werd je gewassen en verdween langzaam de verschrikkelijke en onderhuidse jeuk, waaraan je niet mocht krabben. Dit werd zo een paar keer herhaald, bij ons allemaal. Al onze kleren en het beddengoed dienden extra gewassen te worden en pas geheel verschoond mochten we naar bed.

Riekje, bleef nog korte tijd. Ze probeerde aardig te zijn en zei ‘pa, ik koop straks als ik weer thuis ben een échte Goudse pijp voor jou.' Helaas' de post bracht een droevig bericht. Het bleek dat haar oudere broer plots was overleden. Dit trieste telegram moest door ons moeder aan haar worden uitgelegd. Ook dát overkwam haar. Triest!
Met haar voddige koffertje vol jurkjes van mijn zussen en haar eigen versleten goed en helemaal in deugdelijke kleren gestoken, verliet ze ons gezin. Het regende... straks werd haar koffertje ook nog nat. We keken haar met zijn allen na... ons eigen geluk maar al te goed bewust... En de jeuk? Die is gelukkig weggebleven!
Onze omgeving heeft nooit ook maar iets van de schurft vernomen.

Willem Jonkergouw
Tilburg