- Datering van het verhaal: 21-11-2010
Natuurgebied De Brand strekt zich uit van de Groenstraat in Udenhout tot aan de Loonse en Drunense Duinen. Aan de westkant wordt De Brand begrensd door de Schoorstraat en aan de oostkant door de Gommelsestraat. Officieel is het echter een veel kleiner moerasgebied binnen de bovengenoemde oppervlakte. Ten zuiden van de Oude Bosschebaan, vlakbij het gelijknamige buurtschapje Den Brand, zie je op veel plattegronden een tekeningetje van een moeras alsmede de aanduiding ‘natuurreservaat'. Oudere Udenhouters bedoelen met ‘D'n Brand', zoals zij het zeggen, vaak dit kerngebiedje. Tegenwoordig wordt echter, met name door Brabants Landschap, een veel groter gebied aangeduid. We hebben het dan niet alleen over de ruit Groenstraat, Gommelsestraat, Oude Bosschebaan en Schoorstraat, maar ook over gebieden tot aan de Loonse Molenstraat en de Hoornmanken Tiend ten oosten van de Gommelsestraat.
De Brand maakt deel uit van het 3500 hectare tellende Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen en ligt tussen de eigenlijke duinen en de zuidelijk gelegen dorpen Udenhout en Biezenmortel.
De Brand verschilt totaal van haar omgeving. Dit valt te verklaren uit de natuurlijke omstandigheden van zeer lang geleden, zo'n 10.000 tot 13.000 voor Christus. We hebben het dan over de laatste ijstijd van Nederland, toen de wind over de vlaktes raasde en er jong dekzand werd afgezet waardoor her en der dekzandruggen gevormd werden. Deze dekzandruggen hadden tot gevolg dat de afwatering in sommige gebieden blokkeerde, waardoor leem werd afgezet: het water kon niet meer verder en zo ontstonden er op verschillende plekken ook moerasgebieden In onze contreien ontstonden zo de rug Loon op Zand-Tilburg, de rug Tilburg-Berkel-Enschot-Laar, de rug Cromvoirt-Loon op Zand en tot slot de rug Berkel-Enschot-Udenhout-Gommelsestraat. Omgeven door deze ruggen ontstond een schotelvormige laagte, een natte kom in het landschap: De Brand.
Was het ooit een door kronkelende stroompjes doorsneden en dus grillig beekdallandschap, als je nu op de kaart kijkt valt het blokvormige, rechtlijnige patroon op van het landschap, iets dat alles te maken heeft met de pogingen tot cultivering. Het rechtlijnige strokenpatroon dat tegenwoordig als monumentale erfenis bestempeld wordt, stamt uit de late Middeleeuwen en hoort bij de zogenaamde ‘boshoevenontginningen'. Niet voor niets wordt deze erfenis als zeer waardevol beschouwd: het landschapstype ‘laat Middeleeuws boshoevenlandschap' is in Nederland zeldzaam geworden.
De ‘boshoevenontginningen' dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. Lange tijd bestond Udenhout slechts uit één straat, namelijk de Groenstraat met in het verlengde daarvan de Slimstraat. De Groenstraat, van waaruit de ontginningen startten, liep pal over de noordelijke rand van de dekzandrug, op de overgang naar de lager gelegen gronden van De Brand die door de waterstagnatie veel moeilijker te bewerken waren. Het te ontginnen stuk werd dan ook in lange, smalle stroken opgedeeld. Deze stroken liepen van hoog naar laag, van vruchtbaar lemig zand op de dekzandrug naar de natte, zware leem in De Brand. Binnen de stroken, afgescheiden door stegen en paden, werd het complete landbouwbedrijf uitgeoefend: er waren zowel akkers, weilanden als hooilanden en op de natste percelen bevonden zich hakhoutbosjes. Deze structuur, lange smalle percelen met op de kop ervan bewoning, is nog steeds duidelijk herkenbaar. Ook verschillende perceelscheidingen tussen de destijds uitgegeven ‘hoeven' bestaan nog: aan de noordzijde van de Groenstraat vinden we Aschotse Steeg, De Velden en de Brandsche Steeg. Deze laatste loopt vanaf de Groenstraat naar De Brand en sluit aan op de Oude Bosschebaan. Er liepen overigens ook stegen vanaf de Groenstraat naar het zuiden.
Zoals gezegd bevonden zich op de natste percelen, aan het uiteinde van de boshoeven, de hakhoutbosjes. Nu nog liggen er deze zogenaamde ‘rabatten', vermoedelijk in de negentiende eeuw opgeworpen. In die tijd werd elzenbos vervangen door eikenbos, onder meer om aan de vraag naar eikenschors te voldoen voor de leerlooierijen in de Langstraat. Op andere stukken werd veen gestoken dat diende als brandstof.
Volgens sommige heemkundigen heeft dit turfsteken veel sporen nagelaten. Zo zou het de sterke hoogteverschillen in De Brand kunnen verklaren. De stegen, die nu nog bestaan, liggen duidelijk hoger dan de rest van het landschap. Vaak wordt beweerd dat men vanaf deze stegen het werk aanving en bleef steken tot er slechts een zompig moeras restte. De stegen dienden dan ook weer als afvoerwegen.
Toch wordt grootschalige veenwinning door velen in twijfel getrokken en het ligt eerder voor de hand dat de stegen zijn ontstaan in verband met doodgewone ontwatering van het gebied: doordat er grond uit de gegraven sloten op de stegen werd gegooid. Uit ecologisch onderzoek is namelijk gebleken dat zich in De Brand maar op kleine schaal veen heeft kunnen vormen en het soort veen dat zich vormde ook maar amper geschikt was voor de winning van turf. Gemeenteverslagen uit de negentiende eeuw spreken dan ook van marginale activiteiten in die zin.
De Brand staat bekend als oudste bosgebied in de omgeving van De Loonse en Drunense Duinen. Er groeien onder meer eiken, populieren, hazelaars en essen. Interessant is dat tot aan het einde van de zestiende eeuw met betrekking tot de zuidgrens van de Drunense Gemeint werd gesproken van ‘Het Woud'. Vanaf de zeventiende eeuw gaat men het aanduiden met ‘Hangende Rijzen van Udenhout'. Dit zou erop kunnen wijzen dat het opgaande bos van Udenhout voor een groot deel was omgezet in hak(rijs)hout.
In tegenstelling tot de rest van Brabant, is de versnippering van landbouwgronden zoals veel geschiedde na de middeleeuwen in De Brand lang achterwege gebleven. De ontginningen zijn echter wel voortgezet, soms op kleine en soms op wat grotere schaal. Gevoed door een toenemende behoefte aan landbouwproducten, met name eind negentiende eeuw, moesten immers nog altijd veel ‘woeste gronden' worden ontgonnen en ook De Brand ontkwam daar niet aan. Geleidelijk werd het gebied meer en meer ingezet ten behoeve van de landbouw en veeteelt en zo verschoof de winning van turf en ander brandstof langzaam naar de achtergrond. Hetgeen ook gold voor de exploitatie van riet. Op kleine schaal bleef men zich natuurlijk wel met deze zaken bezig houden.
Grote veranderingen onderging De Brand door de ‘werkverschaffing' in de jaren dertig en door de ruilverkavelingen in de jaren vijftig en zestig. Tijdens de werkverschaffing werden bomen -populieren, elzen en naaldbomen- geplant en werd begonnen men met de ontwatering van het gebied. In de jaren zestig werd de Zandleij na de Loonse Molenstraat gesplitst. Er werd een kanaal dwars door het gebied gegraven met de naam Zandleij: de oorspronkelijke loop bij de Oude Bosschebaan werd de gekanaliseerde Zandkantse Leij. De twee stromen vlak voor de Gommelsestraat weer in elkaar. Door de beheersing van het waterpeil werden steeds meer midden in het gebied gelegen gronden omgetoverd tot gras- en weilanden. De wildernis werd beheersbaar.
Tegenwoordig bezit het Brabants Landschap veel grond in De Brand, in totaal ruim 480 hectare en wordt er veel waarde gehecht aan de natuurlijke rijkdom van het gebied. Het gebied De Brand is vrij rijk aan voedingsstoffen, immers van nature verliezen hogere delen voortdurend voedingsstoffen door uitspoeling en afstroming, terwijl de lagere delen hierdoor verrijkt worden. Maar voedingsrijkdom leidt niet per definitie tot het bestaan van meer soorten. De grote soortenrijkdom is vooral te danken aan het afwisselende landschap: grasland, riet, bos, moeras: dus verschillende natte en droge elementen. De laatste jaren zien we de trend dat er steeds meer landbouwgebieden teruggeven worden aan de natuur, iets waar ook De Brand mee te maken kreeg.