- Geboortedatum: 29-03-1910
- Sterfdatum: 06-03-1991
Dit verhaal gaat over mijn vader Willem C.J.A. van Mierlo geboren te Dongen 21 maart 1910 op de Heuvel 252 Mijn grootvader heeft hem bij de Burgerlijke stand aangegeven met twee veldwachters als getuige omdat hij zelf niet kon schrijven. (afb 2)
Omdat mijn vaders vader zadelmaker was, werd er nog al eens verhuisd als de negotie in een bepaalde plaats op was.
In 1905 werd zijn broer André geboren in Waspik, zus Nel zag het levenslicht in Diemen in 1908, hijzelf dus in Dongen op 29 maart 1910. In Tilburg kreeg hij broer Toon in 1915 en in Leiden werden 3 broers geboren: 1918 Jan, 1920 Harrie en in 1921 de jongste, Christ. Nadien verhuisde het gezin weer naar Tilburg en later naar Riel.
Zo hebben ze een tijdje ergens tegenover de Regenboog aan de Bredaseweg gewoond. In die tijd heeft mijn vader een getuigschrift voor het herhalingsonderwijs gehaald in het Patronaat "Onbevlekt Ontvangen" op Korvel, maar vraag me niet waar dat was en wanneer. Duidelijk is wel dat het getuigschrift is ondertekend door Frater Paternus (overleden in 1987?) en de directeur van het Patronaat, Dhr. Th. Wolters. (afb 3.)
Hij heeft me wel eens verteld dat hij in meerdere textielfabrieken heeft gewerkt. Alleen de naam van Schoenmakers en Elias Eras in de Goirkestraat zijn me bij gebleven.
Op 12 september 1938 wordt het huwelijk tussen hem en mijn moeder Lena Tabbers in Goirle voltrokken en ze gaan wonen aan de Houtstraat 152 in Tilburg.
Hij was in die tijd in ieder geval werkeloos want uit die tijd stamt een rekest aan de minister van Sociale Zaken met het verzoek hem niet te korten op zijn werkeloosheidsuitkering van maar liefst ƒ 11,90.
Hij ontving nu nog slechts ƒ 7,90 omdat hij had geweigerd zijn schoonvader tot "bijdraging" in de kosten van levensonderhoud te manen, omdat deze als ondergeschikte ook maar een matig inkomen genoot. (afb 4) Helaas weet ik niet hoe dit is afgelopen.
14 juni 1939 treedt hij als draadmaker in dienst bij "Lowiekes" zoals de Tilburgers de wollenstoffenfabiek van L.E. van den Bergh noemen en ik aanschouw 2 weken later, op 1 juli, het levenslicht.
Op 17 augustus 1939 verhuist het jonge gezin naar de H.Berkvensstraat 11 in de parochie Theresia.
In de oorlog moet L.E. van den Bergh uniformstoffen maken voor het Duitse leger.
Op een gegeven moment zijn de kettingen (lengtedraden van het weefsel) op de weefgetouwen doorgesneden. Omdat iedereen van de Prins geen kwaad weet wordt (het gehele?) personeel overgebracht naar de koepel in Breda. Mijn vader wordt na 8 dagen in vrijheid gesteld. Hij was even een held.
Op 3 oktober 1940 wordt mijn oudste zus geboren, mijn tweede zus volgt op 23 december 1941 en op 27 januari 1943 kijkt mijn broer voor het eerst de wijde wereld in. Het vijfde kindje Corrie wordt dood geboren, maar betekent op 22 maart 1945 ook de dood van mijn moeder. De wetenschap wist toentertijd nog niet zo om te kunnen gaan met een bevalling ná een eerdere bevalling met keizersnede. Ze is doodgebloed...
De kinderen verhuizen tijdelijk naar Riel en hij gaat op zoek naar een "huishoudster" die voor ons kan zorgen, zodat we weer terugkunnen naar Tilburg. Op 28 januari 1946 trouwt hij opnieuw, ditmaal met Tiny van den Broek die op een advertentie als huishoudster heeft gereageerd en bereid is voor de kinderen te zorgen. Er is zelfs geld om een trouwfoto te laten maken (afb. 5 )
Net na de oorlog volgt hij een cursus als Eerst Hulp Post voor het Wit Gele Kruis. Hij krijgt een grote verbandkist en een geëmailleerd schildje op de voorgevel naast de deur. en een getuigschrift (afb. 6)
Een paar deuren verder woont de "concurrent" Jan van der Steen, die heeft ook een "Eerste Hulppost" maar dan van het Rode Kruis.
Ik zal daar nog eens blij mee zijn...
Ook is hij overtuigd bloeddonor. Hij krijgt daarvoor de Landsteiner penning en de plaquette. De plaquette stond toentertijd voor 25 maal bloed geven. Hij had er twee Ik heb die na zijn dood, samen met nog een penning op zijn grafsteen laten plakken. (afb. 7)
In november 1958 werd de spinnerij van L.E. van den Bergh in de Lancierstraat door Jurgens overgenomen getuige zijn ontslagbewijs. (afb. 8)
Zijn lidmaatschapskaart van de KAB textielbond "St Lambertus" van november 1958 geeft aan dat hij bij Jurgens werkt.
Hij is dus "geoutsourcet" zoals dat tegenwoordig heet, maar hij bleef wel aan hetzelfde "assortiment" als schrobbelaar (grofspinner) werken.
Wanneer hij naar de hoofdvestiging aan de Tuinstraat is verhuisd kan ik niet meer vinden, maar hij blijft schrobbelaar en haalt daar zijn pensioen.
Zijn tweede vrouw Tiny wordt al snel na het huwelijk ziek. Ze kan nauwelijks meer lopen en dat houdt in dat hij náást zijn ploegendienst ook een groot deel van het huishouden, zoals koken, moet doen.
Van lieverlee nemen de kinderen een aantal taken, zoals boodschappen, de was en wat lichte schoonmaak klussen over, maar in feite heeft ie twee banen.
Het gevolg is dat wij heel wisselend eten, de ene week begint ie om twee uur 's middags en eten we dus tussen de middag warm. De andere week wanneer hij de morgenploeg heeft, wordt er 's avonds warm gegeten. Op een gegeven moment nemen mijn zussen het koken over, maar die (on)regelmaat blijft.
Toch ziet hij nog kans om nog wat in zijn vrije tijd te doen; hij werd lid van de Willem II harmonie. Die had haar repetitieruimte in de kantine van AaBe aan de Koningshoeven. Hij was schellenboomdrager. Hij hoefde dus alleen maar in de maat te lopen naast het vaandel. (Toon Hermans heeft me later vaak aan hem doen denken.....)
Ik ben al met m'n achttiende het huis uit omdat ik vervroeging van militaire dienst heb gekregen, dus een aantal ontwikkelingen thuis ontgaan me, maar met Tiny gaat het verder bergafwaarts.
Hij wordt met z'n vijftigste al een oude brombeer, geplaagd door het harde werken voor het loon van een ongeschoolde textielarbeider en een zieke vrouw thuis.
Doordat ie chronisch geldgebrek heeft wordt alles op afbetaling gekocht en raakt hij steeds dieper in de schulden.
Tiny is omstreeks 1965 zo ziek dat ze in het verpleeghuis de Volkaert in Dongen (!) wordt opgenomen, recht tegenover de kerk waar hij in 1910 gedoopt is. Ze overlijdt op 20 juni 1968.
Als hij op 29 maart 1975 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt zit in zijn laatste loonzakje de eindafrekening: hij heeft 2½ dag teveel gesnipperd en moet nu ƒ 184,50 terugbetalen. (afb. 9)
En dan ineens is er Gré, een Westfriese schone, die hij in de trein ontmoet en mee aan de praat raakt. Ze woont in Zaandijk in zo'n kenmerkend Zaans huisje, maar ze is diep onder de indruk van hem. Ze verkoopt haar huis en trekt bij hem in op 29 september 1971 en saneert in feite zijn hele huishouden. En ze geeft hem wat ie nog nooit gekend heeft: geen schulden en een zekere vorm van luxe. Ze gaan samen op vakantie in het buitenland het liefst in Beieren en Oostenrijk. (afb. 10)
Op 29 oktober 1981 verhuizen ze naar een maisonnette aan de Leonard van Veghelstraat, op den Besterd, nauwelijks unne bolscheut, van zijn geliefde Theresiaparochie.
Politie redt bejaarde man
15 september 1986, haalt hij voor één keer de krant; hij krijgt een hartstilstand. Gré rent als een bezetene, om hulp gillend, de straat op. Een toevallig passerend surveillanceteam van de politie treft hem levenloos aan maar weet hem te reanimeren. (afb. 11). Hij wordt in kritieke toestand naar de Intensive Care van het Elisabeth over gebracht.
Veertien dagen later is ie weer thuis, dankzij de politiemensen, maar vanaf nu begint ie te sukkelen.
Op een gegeven moment krijgt Gré een hersenbloeding, met als gevolg Afasie. Ze wordt opgenomen in Verpleeghuis Jozefzorg. Hij krijgt een taxivergoeding en daardoor kan hij haar elke dag opzoeken en blijft er uren zitten. Hij wordt zo stilaan bij het meubilair gerekend.
De ziekte van Kahler (beenmergkanker) is bij hem geconstateerd en dat betekent regelmatige bestralingen in het Verbeeten Instituut. Hij moet er zelf om lachen "Ik moet weer naar het verbeteringinstituut" grapt hij dan. Vanaf dat moment ligt hij vaker in het ziekenhuis dan hij thuis is.
Als ik op 6 maart 1991 om half negen bij mijn werk aan de Lange Schijfstraat arriveer komt collega Anneke me tegemoet rennen. "Henk je moet naar het ziekenhuis, het gaat niet goed met je vader".
Hij voelt nog warm aan als ik aan zijn bed zijn gevouwen handen pak. Een vreedzaam lachje krult zijn mondhoeken. Alles wat ik kan uitbrengen is ; "Dag Pa. bedankt voor alles". Ik weet zeker dat ie dat nog gehoord heeft,
Eén van de 20.000 Tilburgse textielarbeiders van toen is niet meer. Hij was mede de belichaming van de gekende uitspraak van de Tilburgse Textielfabrikant die tegen zijn broer de Pastoor zei "Houde gij ze mar dom, ik hou ze wel éérm""
Henk van Mierlo