- Datering van de gebeurtenis: februari 1978
Veulpoepers luisterden bezetting op
Van de Veulpoepers had ik toen rond de jaarwisseling van 1977 en 1978 nog nooit gehoord. Laat staan dat ik wist dat die naam een Vlaamse aanduiding is voor lieden die zich graag en veel overgeven aan de liefde.
Toen ik later die betekenis wel leerde kennen, werd het me ook duidelijk dat deze omschrijving eigenlijk te verheven is voor de platvloersheid van de benaming. Dat een groepje jonge muzikanten uit Hilvarenbeek zich vrijwillig met deze naam tooiden, kon niet anders opgevat worden dan als een pesterijtje aan het adres van de gegoede en godvrezende burger. En dat die groep geteisterd en getreiterd diende te worden, was zeker een van de eerste doelstellingen van deze groep, die zich bezig hield met volkse muziek en niet met volksmuziek. Zo hoorde ik zanger en frontman Sjef Naaijkens eens bij een optreden op een folkfestival verklaren.
De scheidslijn tussen die twee categorieën muziek was echter dun, zo bleek uit de diverse optredens die ik van de groep zag. Als het al geen liedjes uit de overlevering waren (“Twee emmertjes water” bijvoorbeeld), dan waren het toch wel liedjes die pasten in het genre dat aangeduid wordt met elektrische folk (zoals bijvoorbeeld ook Fungus maakte, bekend van het liedje “Mannen met baarden”) of uitgevoerd werden in arrangementen waarin een traditioneel instrument als de mandoline en accordeon een belangrijke rol speelden.
De Veulpoepers traden graag en veel op bij gelegenheden die te maken hadden met ‘aksie’ en verzet tegen het heersende ‘esteblusjment’, zoals die woorden toentertijd gespeld werden –ook al een blijk van tegendraadsheid. Er werd dáár gespeeld waar de gevestigde orde zich niet liet zien of verjaagd diende te worden: op het veld, in een tent, in een jongerenhonk, bij een ‘demonstrasie’ of een staking, en dus zeker niet in het ‘tejater’. Om die gevestigde orde nog meer te provoceren werd de naam later uitgebreid tot RK Veulpoepers BV, zo in één klap kerk én kapitaal hekelend.
Mijn maagdelijke staat van onbekendheid met de Veulpoepers werd geschonden door hun optreden tijdens de bezetting van de directievleugel van het Mollerinstituut. Deze bezetting begon op 30 januari 1978 en duurde zeven weken in een uiteindelijk vergeefse poging het ontslag van twee docenten Nederlands teruggedraaid te krijgen en meer ‘demokratiese’ verhoudingen af te dwingen.
De directievleugel was bij het begin van de bezetting aan de binnenkant door de bezetters afgesloten met kettingen en die werden zekerheidshalve voor de gelegenheid natuurlijk niet weggehaald. De rest van het gebouw had last van een tegenbezetting door een bewakingsdienst met herdershonden.
De Veulpoepers kwamen op een zaterdagavond; vanwege die honden en kettingen noodgedwongen door een aantal klapraampjes. Ze speelden voor een verrast en enthousiast publiek van bezetters hun volkse deunen. De gage was zeer billijk: een paar kratten bier. Bier was sowieso al ruim voorhanden evenals blokjes hasjiesj, een ook toen al en waarschijnlijk nog voornamelijk alleen in studentenkringen geliefd roesmiddel, waarmee je je ook al kon onderscheiden van de ‘heersende kliek’.
Weet ik nog wat ze gespeeld hebben? Eerlijk gezegd niet; ik heb me die avond immers met nog meer overgave verzet tegen de kapitalisten en regenten dan ik anders al deed in die dagen. Wel weet ik dat mijn dansende en blote voeten de volgende dag niet bestand bleken te zijn geweest tegen de ruwe tapijttegels waarmee de directie haar vertrekken stoffeerde.
“Blaren, man, blaren!”