Misdienaars

  • Datering van de gebeurtenis: 1947

Het moet in 1947 geweest zijn dat ik werd uitverkoren om misdienaar te worden.

Op welke grond en door wie is me nooit duidelijk geworden. Was het de onderwijzer die me geschikt vond om deze, in die tijden en in onze ogen, zo belangrijke functie te bekleden? Of was het de kapelaan die me in het zangkoor of bij de welpen had opgemerkt? In ieder geval bevond ik mij op een goede dag na schooltijd met nog enkele andere klasgenootjes op mijn blote knieën aan de voet van het altaar van de Sint Annakerk waar Kapelaan Klijn me de eerste moeilijke zinnen van de misviering begon aan te leren .Ad deum qui laetificat juventute meum…. Dat was het antwoord dat verondersteld werd gegeven te worden op de openingszin van de priester:”Introibo ad altare Deum” . De missen op Zon- en Feestdagen waren in die beginperiode nog taboe voor ons als groentjes. We mochten tijdens zeer plechtige missen wel fungeren als kruipengeltjes. We zaten dan,gekleed in rode toga’s met stervormige kraag en in witte superplies in een lange rij op de onderste treden van het priesterkoor. Onze enige taak was om voor de offerande begon de flambouwen te gaan halen in de sacristie,om ons daarna op te stellen rondom het altaar. Het eigenlijke misdienen was de tweede fase waarin we belandden. Het begon met het aankleden in de sacristie. De toga’s hingen aan kapstokken op een rij en het was de kunst om er een te vinden die goed paste. Als je op het altaar over je toog struikelde sloeg je voor het oog van het hele kerkvolk een raar figuur. Terwijl de priester zich kleedde in albe,amict, kazuifel en andere liturgische kledij wachtten de misdienaars geduldig op het teken dat de entree op het .We waren altijd met tweeën. Vaak was er gekibbel wie links of rechts mocht zitten. De plaats aan het altaar was bepalend voor de taken die je mocht verrichten. Ik herinner me nog twee van de priesters bij wie ik aan het rechter zijaltaar de mis van half acht mocht dienen. Pater Meeuwse de grote baardige missionaris van de papoea’s in Nieuw Guinea was de eerste. Het was een vriendelijke man die ons na de mis vaak vertelde van zijn wederwaardigheden bij die wilde natuurvolken. “ Smakelijk” kon hij vertellen hoe hij door de omstandigheden gedwongen werd dikke witte sagowormen te eten. Ze werden hem aangeboden door een stel in “oorlogskledij” gestoken krijgers en hij durfde niet te weigeren uit angst aan een speer geregen te worden.Deze en andere verhalen waren er de oorzaak van dat we geregeld te laat op school kwamen. De tweede priester bij wie ik vaak de mis diende was een tamelijk kleine maar statige man met achterover gekamd haar en met een montuurloze bril op. Die bril was de reden waarom ik hem heel deftig vond en groot respect voor hem had. Het was de, in Tilburg zeer beroemde, Professor Cobbenhagen. Wij noemden hem altijd gewoon “de Professor”. Verhalen kan ik over hem niet vertellen want het was een zwijgzaam man die zich niet verwaardigde met ons ,de minsten in de kerkelijke hiërarchie, te praten.Als we wat meer ervaring kregen werden we acoliet. De acolieten waren meestal de lagerschoolleeftijd gepasseerd en mochten op hoogtijdagen de mis dienen en in processies vlak bij het baldakijn lopen.Het leukste van het misdienen waren de handelingen die we moesten verrichten zoals daar waren: Het misboek van links naar rechts en vice versa dragen,het inschenken van de wijn en het water uit de twee ampullen, het overspoelen van de vingers van de priester met water bij de handwassing, het vullen van en zwaaien met het wierookvat , het dragen van het kruis of de wijwateremmer met kwast(die zodanig veel op een pleeborstel leek dat de meeste misdienaars met enige gene deze taak vervulden). Het allerleukste vond ik het rinkelen met de bel .De meest moeilijke taak was het zonder struikelen over, de meestal veel te grote, toog het misboek verplaatsen.Bij het inschenken van de wijn en het water kregen we vaak aanwijzingen van de priester. Bij het schenken van de wijn klonk vaak het bevel :”Meer!!” en bij het water werd al vlug :”Ho!!” gefluisterd. Kerstmis was voor mij in die tijd echt geen pretje. Midden in de nacht werden drie missen opgedragen waar ik fungeerde als kruipengel of later als koorknaap. De volgende morgen moest ik de drie Dageraadsmissen zingen in het koor: ”Soli Deo Gloria” onder leiding van frater Orantus van Doorn..Om elf uur werd de hoogmis opgedragen,die alweer uit drie afzonderlijke missen bestond en waar ik weer als misdienaar in touw was. Om drie uur in de middag spoedde ik me weer naar het lof om daar weer als kruipengel te figureren. Negen missen en een lof was te veel voor een jongske van 10 jaar,dus de rest van de eerste kerstdag bracht ik slapend door.