- Datering van de gebeurtenis: Eind 19e eeuw
Joris, een nakomertje uit het gezin met zes kinderen, woonde met zijn bejaarde moeder in een klein huisje aan de rand van het bos. Hij verdiende voor zijn moeder en hem de kost met werken bij de boeren en in het bos als loonarbeider, terwijl zijn moeder het huishouden deed en zorgde voor het varken en de kippen. De broers en zusters waren allemaal goed terecht gekomen zoals dat heet en keken nauwelijks om naar hun moeder en hun ongetrouwde broer. Ze voelden zich daarvoor allen te groot. Maar toen moeder was overleden waren ze er als de kippen bij om het schamele huisje en de grond erom heen in bezit te nemen en te verkopen. Zo moest ook Joris op een zekere dag naar de notaris waar de erfenis verdeeld zou worden. Het huisje en de grond waren verkocht. Op een klein stukje grond, wat zijn broers en zusters hem hadden toebedeeld, had Joris een hutje gebouwd van palen en sparrentakken bedekt met leem. Daar zou hij zijn verdere leven moeten slijten. In zijn beste manchester broek trok Joris naar de notaris. Daar aangekomen werd de deur opengedaan door de beeldschone Margriet, de negentienjarige dochter van de notaris. Al bij de eerste aanblik sloeg de vonk over tussen die twee. Nadien was Margriet dan ook steeds vaker te vinden in het hutje bij Joris en al gauw deed het gerucht de ronde dat die twee iets hadden met elkaar. Niemand keek er dan ook van op van het gerucht dat Margriet zwanger was van Joris. Toen ook dat gerucht de notaris ter oren kwam en door de dokter als waarheid werd bevestigd werd Margriet door haar vader op straat gezet. Ze was de familie tot schande. Ze werd verstoten trok toen maar bij Joris in.
Het was tegen kerst en volgens gebruik werd in de parochiekerk een kerststal gebouwd. De beelden werden van de zolder gehaald en door Bertha, de pastoorsmeid, met een sopje afgedaan. De koster had uit boomstammen bedekt met stro en dennentakken een kerststal getimmerd en één voor één werden de beelden geplaatst. Alleen het Kerstkind werd traditie getrouw door de pastoor zelf in de kribbe gelegd. Hoe het kwam zal altijd wel een raadsel blijven maar de pastoor gleed, met in zijn handen het Kerstkind, uit en viel. Het Kerstkind lag in duizend stukken op de grond. Een vloek klonk in het anders zo rustige kerkgebouw gevolgd door de jammerklacht van de pastoor: "waar haal ik in hemelsnaam voor Kerstmis nog een nieuw Kerstkind vandaan?". En zo kon het gebeuren dat Kerstmis aanbrak en er in de kerststal een lege kribbe stond. Al werd dat gecamoufleerd met veel hooi en stro.
Het was kerstavond en in het hutje van Joris en Margriet diende zich de baby aan. Het sneeuwde en een gure wind blies aan alle kanten door de wanden van het hutje. Het zo juist geboren kind huilde van de kou. Buiten begonnen de kerkklokken te luiden om de mensen op te roepen voor de nachtmis. Joris hield het niet langer uit, spande zijn hond voor de kar, pakte moeder en kind goed in en zette die in de kar. Door de sneeuwstorm ging hij op weg naar de kerk. De kerk was nog donker en Joris sloop met vrouw en kind de kerk binnen. Daar was het heerlijk warm. Ze zagen de kerststal met kribbe zonder kind. Joris pakte het kind en legde het in de kribbe en stopte het toe met hooi en stro. Het kind viel vredig in slaap. Hij en Margriet verstopten zich achter de kerststal. De kerk stroomde vol maar niemand had in de gaten dat het een echt kind was wat daar in de kribbe lag. Toen de pastoor dan ook aan zijn preek wilde beginnen werd hij daarin plots verstoord door het huilen van een kind. Het geluid kwam uit de kerststal en werd steeds luider. De pastoor sprak van een wonder, immers het kerstkind was gesneuveld en hij was niet in staat geweest nog een nieuw beeldje te bemachtigen. Margriet kon het niet langer aanhoren en kwam uit haar schuilplaats te voorschijn, klom in de kerststal en trachtte het kind te troosten. Een golf van ontzetting ging door de kerk. Was dat niet die Margriet die zij hadden verstoten? Was het Kerstkind soms het kind van haar en die zwerver? De pastoor begon te prevelen over vergeven van fouten.
Nu Kerstmis in de parochie door dit voorval was gered schaamde ieder zich diep dat ze deze twee mensen zo in de kou hadden laten staan. Hun werd een warm huisje aangeboden vlak bij de kerk. En Joris, hij mocht aan de slag als doodgraver op het kerkhof en als tuinman van de pastorietuin. En het Kerstkind? Dat groeide op tot een flinke jongen. En iedereen die hem later zag herinnerde zich die wonderlijke kerstnacht.