Onder het juk van de bezetter
Fietsen: ja, je was rijk als je een fietsje of stepje (zgn. autoped) had. Ook de ouders hadden na enige tijd geen goede fiets meer. De Duitsers eisten die allemaal op. Hele oude fietsen wilden ze niet. Dat waren er dan met “volle banden” ; banden gemaakt van hout want er was geen rubber voor buiten- en binnenbanden. Vaak werd in het voorwiel van een dames- of herenfiets een stepbandje gemonteerd.
Radio's moesten ook allemaal ingeleverd worden want het was verboden naar het nieuws uit Engeland te luisteren. Radio Oranje was de Engelse zender. Daar werd in het geheim naar geluisterd door betrouwbare buurtgenoten bij iemand die zijn radio ergens had verborgen.
Als men door de moffen betrapt werd had je grote kans gedeporteerd te worden naar een kamp in Duitsland. Radio Oranje gaf berichten door over situaties aan het front. Daarbij werden geheime codes (geheimtaal) gebruikt om belangrijke afspraken en waarschuwingen voor het verzet (de “ondergrondse”) door te geven. De uitzending begon altijd met de eerste tonen van de 5e symfonie van Beethoven “Ta-Ta-Ta-Taaa”. Daarom heet deze symfonie nog steeds de ‘klopsymfonie’.
Koper: alle artikelen van koper waren moesten worden ingeleverd. Daar werden o.a. kogel en granaathulzen van gemaakt. Mijn broer had alle koperen spullen (vaasjes, asbakken, beeldjes, borstelhouders, klok etc.) die we hadden in een jute zak gedaan en in het Wilhelminakanaal gegooid. Als goed zwemmer zou hij die zak na de oorlog wel opduiken. Dat is natuurlijk niet gelukt maar… de moffen hadden het ook niet in handen gekregen ! Dat was al een hele troost.
Hygiëne; persoonlijke verzorging was een moeilijke taak. Stel je voor: er was geen zeep, geen shampoo, geen tandpasta, geen deodorant. Ook de voorzieningen in de woningen waren toentertijd sober. Er waren geen geisers dus geen warm water, geen douches, geen WC met doorspoeling. Er waren in de stad wel enkele “badhuizen”. Dat waren gebouwen met een groot aantal douchecellen. Het was er altijd heel erg druk. Je kreeg maar 5 minuten om je uit te kleden, te douchen en weer aan te kleden en soms ook maar héél even warm water zodat je niet altijd schoongewassen naar huis ging. Dikwijls kwam je niet aan de beurt omdat er dan een hele compagnie Duitse soldaten kwamen baden en die eisten voorrang.
Heel veel mensen en vooral kinderen hadden luizen en een soort jeukende huiduitslag dat ‘schurft’ heette en dat ook nog besmettelijk was. De luizen waren moeilijk te bestrijden. Stofkammen (plastic) bestonden nog niet. Wel houten maar die waren te grof om luizen mee te vangen. Korte haren was dan ook de noodzakelijke mode. Het hoofd werd gereinigd met petroleum, carbol of ander spul wat voorhanden was. Slecht voor je huid en je haren en de luizen gingen er niet dood van.
Vlak na de oorlog was het zo gedaan met de luizen want de “Tommy’s” = Engelse bevrijders brachten het wondermiddel DDT mee waarvan de uitvinder in 1948 de Nobelprijs kreeg. Dat middel is later uit de handel genomen omdat het slecht blijkt te zijn voor natuur, milieu en gezondheid. Naast dit insectenbestrijdingsmiddel brachten ze ook penicilline (het eerste antibioticum) mee waarmee vele levens gered konden worden.
Tandartsen hadden het druk tijdens de oorlog maar dan vooral met tanden trekken. Veel meer konden ze niet doen. Veel mensen en vooral kinderen hadden ontstoken tandvlees vanwege vitamine C gebrek en slecht gebitsonderhoud (poetsen). Door vitaminegebrek kwamen ook wintervoeten (pijnlijke opgezette ontstoken en jeukende voeten) veel voor.