Begin 1936 ben ik geboren in Tilburg.
Ik heb als kind dus de oorlog meegemaakt en wel heel erg heftig! Daarom kan ik me, ondanks dat ik erg jong was, er heel veel van herinneren.
Mijn vader die in het verzet tegen de Duitsers zat, werd in 1941 ’s nachts van zijn bed gelicht en afgevoerd naar verschillende concentratiekampen in Nederland en Duitsland. Vanaf die dag was mijn pappie slechts een foto, want hij is op 2 augustus 1942 in concentratiekamp Dachau (Dl) bezweken.
Maar daarmee was het verzetswerk niet afgelopen. Mijn moeder die volledig achter de idealen van mijn vader stond, bleef het verzet steunen, zij het in mindere mate en goed doordacht, want zij stond alleen voor de opvoeding van 2 jonge kinderen en zonder inkomen. Maar wij hadden vaak logés voor één, hooguit 2 nachten. Dit waren mijn zogenaamde ooms. Ik moest dan b.v. met ome Piet Bakker naar een adres waar ze hem verder hielpen. Op dat adres aangekomen stelde hij zich dan voor als Klaas Visser. Uiteraard wist en begreep ik niet alles. Ik was daar te klein voor maar het adres waar ik mijn “Oom” naartoe moest brengen was een zaak waar ijs verkocht werd. Daar ik kreeg dan een lekker ijsje, en dan alleen weer vlug naar huis.
De verzetsgroep van mijn vader is verraden door een Nederlander. Gerritsen heette hij. Ondanks dat mijn vader al in het concentratiekamp zat bleef ons adres voor de “Moffen”(Duitsers) een verdacht adres. Wij kregen regelmatig (vooral ’s nachts) huiszoekingen door de “ Sicherheitspolitzei”. Die stonden dan ineens naast ons bed en schenen dan met een zaklamp recht in ons gezicht.
Ik sliep naast mijn moeder en mijn broer van 17 jaar sliep op een andere kamer. Dan werd er gevraagd: “Wer ist der, der dort schläft?”. Mijn moeder “Dat is mijn zoon, maar hoe komt u hier binnen?”. “Nichts mit zu schaffen “ . Mijn moeder was heel erg bang dat ze ook mijn broer mee zouden nemen. Gelukkig gebeurde dat niet. Heel het huis werd doorzocht en overhoop gehaald en toen verdwenen ze weer. Hèèl heftig en ik was blij dat ik mijn moeder vast kon houden. We kregen wel 3 keer per week een huiszoeking maar niet altijd van die moffen. De Nederlandse politie kreeg ook opdracht ons huis te controleren. Zij hadden de afspraak met mijn moeder gemaakt dat ze de sleutel van de huisdeur bij het zijraampje zou leggen. Dan konden ze zo zacht mogelijk binnen komen, bleven beneden, liepen een keer door de kamer en keuken en gingen dan weer geruisloos weg.
Maar het bleef wel altijd spannend voor ons. Ik heb eens zonder het te weten ons gezinnetje voor een groot onheil behoed. Men bracht wat berichten en pamfletten van het verzet met het verzoek om die de volgende dag ergens af te leveren. Mijn moeder aarzelde maar nam die papieren toch aan. Ik zag dat ze die onder het vloerkleed schoof toen die mensen weg waren. Ik vroeg meteen wat dat voor papieren waren. Ze antwoordde “Oh niks, het is iets voor de moffen”. Moffen?? Ik graaide de papieren onder het vloerkleed vandaan en gooide ze in de kachel. “Och médje toch, wat doe de nou?” zei ze geschrokken. Diezelfde nacht kregen we weer huiszoeking; niet van de Nederlandse politie maar van de moffen zelf.
Dit zijn herinneringen van zo’n 75 jaar terug; herinneringen die ik nooit heb/zal vergeten.