- Datering van de foto: circa 1870
- Wie staan erop: Schoolgebouw
De eerste sollicitanten naar de Tilburgse HBS meldden zich toen de school nog niet officieel was gesticht. Op 29 juni 1864 schreef C.J. Vorsterman van Oyen, bewoner van het goed De Braaken in Moergestel, landhuishoudkundige, aan de koning met het verzoek om aan de komende HBS te Tilburg ‘te vestigen in het paleis van Z.M. Willem II, onzen geliefden opperbevelhebber', een land-, tuin- of bosbouwschool te verbinden naar het voorbeeld van een dergelijke school te Vilvoorde in België, en hem met de leiding ervan te belasten. Dr. F.H.A. Wolters te Den Bosch solliciteerde op 6 september 1864 naar het directoraat. Daarvan stelde hij het gemeentebestuur van Tilburg op de hoogte. Burgemeester Suijs riep zijn raad bijeen ‘'aangezien het van zeer veel belang is om teneinde de school te doen bloeijen iemand aan het hoofd derzelve geplaatst te zien die daartoe de noodige geschiktheid bezit'. Eenparig werd besloten hem gunstig aan te bevelen bij de minister. Zo werd geprobeerd invloed uit te oefenen op het benoemingsbeleid. Inspecteur Bosscha oordeelde anders dan het gemeentebestuur. ‘Voor deze betrekking schijnt de Heer Wolters, wegens zijne persoonlijke hoedanigheden, ongeschikt' tekende hij aan op zijn lijst van docenten die in aanmerking kwamen voor Tilburg. Ook zijn sollicitatie naar de op te richten HBS in Den Bosch liep op niets uit. Wel werd hij in 1870 rector van het Bossche gymnasium.
Op de lijst van Bosscha staan ook vermeld dr. F. Van Calker[1], onderwijservaring opgedaan als assistent en lector in de natuurwetenschappen in Bonn, Berlijn en Leiden, en L.J. Steyns leraar Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde aan het Koninklijk Atheneum in Maastricht. Beiden geschikt voor de directeursfunctie vindt de inspecteur maar met voorkeur voor Steyns vanwege diens rijpere leeftijd. Hij is 45 jaar, van Calker slechts 24. Ook is gesolliciteerd door dr. F.C. Soer, rector te Oldenzaal, die Tilburg oordeelt als ‘den schoonsten werkkring geheel in overeenstemming met mijn aard en rigting'. Na veertien jaren Oldenzaal ‘snakt ons hart en vooral dat eener teergeliefde gade nog altijd naar Noord-Brabant'. Hij schakelt zelfs kamerleden in om voor hem te pleiten.[2] Het liberale karakter van deze katholiek, in Oldenzaal docent van de latere katholieke voorman Hendrik Schaepman, zal mede aanleiding geweest zijn hem niet voor te dragen op een school in een toch wel gematigd katholieke omgeving. Benoemd wordt mr. F.J.A. Fles, rechter te Breda. Hij wordt op 27 november 1865 uitgenodigd directeur te worden zonder gesolliciteerd te hebben, op initiatief van zijn leermeester minister Thorbecke, en aanvaardt de betrekking na, naar het schijnt, de slechting van een financiële hobbel. Ook het werven van leraren is geen eenvoudige zaak. Allerlei motieven om een betrekking te aanvaarden of af te wijzen worden aangevoerd. De merkwaardigste sollicitatie kwam op 18 januari 1865 van mr. Gerrit Rinse Voormeulen van Boekeren, notaris te Stadskanaal, kandidaat in de letteren. Hij was het leven in Stadskanaal zo moede schreef hij, dat hij naar Zuid-Afrika zou zijn vertrokken als zijn familie hem niet had tegengehouden. Tilburg leek hem een voor de hand liggend alternatief.
F.J.A. Fles, zoon van een joodse vader en een katholieke moeder werd katholiek opgevoed. Hij studeerde rechten en letteren in Leiden, waar hij colleges bij Thorbecke volgde. Hij werd in 1852 advocaat in Breda, in 1859 plaatsvervangend kantonrechter en in 1862 rechter aan de arrondissementsrechtbank aldaar. Trouwde in 1860 met Wilhelmina Koster, hun twee zoontjes overleden, alleen de dochter werd volwassen. Zijn directoraat aan onze school was van korte duur. De openingsvergadering van de school vond plaats op 2 februari 1866, zijn directoraat eindigde op 31 december 1867, waarna hij nog leraar geschiedenis, staathuishoudkunde, staatsinrichting en handelsrecht bleef tot juli 1869. Zijn komst in Tilburg is van het begin af omstreden geweest, vooral bij de geestelijkheid. Vanwege zijn half-joodse afkomst of zijn liberale opvattingen?. De Commissie van Toezicht laakte in 1867 zijn ‘strenge autokratie en officieele geest, gemis aan humaniteit, tact en vertrouwelijkheid'. Ouders hadden bezwaar tegen de vrijheid die hij leerlingen liet, docenten klaagden dat hij velen tegen het hoofd stootte. Ook het geringe leerlingenaantal van de school in de beginjaren werd hem verweten. Toen hij aftrad als directeur en als leraar verder ging, bleef hij in het schoolgebouw wonen, tot ergernis van minister en inspecteur om de wanordelijke vertoning van zijn huishouden en de bespottelijke aanwezigheid van zijn geit op het gazon. Fles stelde zijn vertrek steeds uit omdat hij geen behoorlijk huis kon krijgen en toen hij zover was, wilde hij tot woede van de inspecteur vergoeding voor de graszoden die hij had laten leggen. Volgens Bosscha werd Fles daarbij opgestookt door zijn vrouw: ‘Fles is een zwak man, die zichzelven geene rekenschap vraagt van zijne daden'. Fles was het onderwijs beu en keerde terug naar de rechterlijke macht. Juli 1869 vertrok hij naar Arnhem. In 1875 werd hij in Amsterdam benoemd, in 1876 tot raadsheer van het Gerechtshof. Hij overleed in 1889. Bij het zilveren jubileum van de school herdacht directeur dr. Van der Horn van den Bos hem en prees hij hem om zijn humaniteit en om zijn onvermoeid strijden voor de totstandkoming der wet op het weduwen- en wezenpensioen: ‘hij zal in dankbare herinnering bij duizenden en duizenden blijven voortleven'.
J. de Veer
[1] Leraar aan de school tot 1874, daarna hoogleraar in Groningen
[2] Soer is uiteindelijk benoemd als docent Nederlands en aardijkskunde welke functie hij tot 1891 bekleedde