- Datering van de gebeurtenis: 1894
Spoorbomen kennen we al lang niet meer in het centrum.
Net zo min als heksluitbomen, wipsluitbomen, afsluitbomen of
gewoon sluitbomen, zoals spoorbomen ook wel werden genoemd.
Het gebruik ervan was door de gemeente bepaald, in 1877.
Eén minuut voor het neerlaten van de bomen moest de spoorwegwachter driemaal met een ‘scherpe helder klinkende’ bel luiden om het naderend verkeer te waarschuwen.
Ongelukken kwamen regelmatig voor en haalden soms wel, en soms niet de lokale pers.
De krant verhaalt in september 1906 over de confrontatie van een motorvoertuig met een spoorboom. ‘Maandag reed een motorrijder met zulk een grote snelheid tegen de afsluitbomen aan de overweg op de Bosscheweg, dat een van de slagbomen doormidden brak. De schade aan de stoomfiets of verwonding van de berijder is onbekend.’
In de periode van 1900 tot 1920 kwam het gebruik van automobielen in zwang, ten koste van de sfeervolle koetsen (foto 1 en 2). Met stijlvol geklede koetsier en palfrenier was een koets de trots van de eigenaar en zijn gezin.
Wat was het gevolg als een koets een spoorboom kapot reed?
Het dagboek van textielfabrikant Vincent Bogaers, wonend op de
Willem II-straat 49 - het huidige pand van ‘De Nieuwe Vorst’ - vermeldt op zondag 23 december 1894:
‘s Avonds om half negen heeft mijn koetsier Jan Vursters bijna een groot ongeluk gemaakt. Door tegen de sluitboom van de spoorweg te rijden, breekt deze en valt het paard. De trein komt betrekkelijk kort daarna de weg in volle vaart overvliegen. Had best kunnen derailleren (ontsporen). De grootste ongelukken waren te voorzien, van doden, gewonden en verdere financiële schade voor mijn rekening; gelukkig
is alles met de betaling van de sluitboom tegen f. 40,80 afgelopen.
Janus Nooten de palfrenier heeft Jan niet gewaarschuwd.
De eerste voor 2/3, de laatste voor 1/3 van de schade gesteld.’
Wel een nadere beschouwing waard.
De schade is niet verder gespecificeerd in materiaal- en loonkosten, maar gezien het feit zo’n spoorboom betrekkelijk gemakkelijk breekt, gaan we ervan uit dat het een eenvoudige constructie was.
De lonen in de fabrieken varieerden in die tijd van f 5 tot maximaal
f10 per week.
Laten we ervan uitgaan dat een koetsier en palfrenier tegen de f 10 per week verdienden of ca. f 1,50 per dag. Koetsier Jan kostte dit ongeluk dan zeker 9 dagen (ruim een week) loon en de palfrenier Janus het dubbele, dus 18 dagen loon.
Een W.A.-verzekering kende men blijkbaar niet en dat het ongeluk op een zondag, in het donker, twee dagen voor Kerst gebeurde was ook geen reden voor de werkgever om (een deel van) de schade op zich te nemen.
De kosten toen van f 40,80 zijn te vergelijken met een waarde (koopkracht) van ca. € 480 nu, waarvoor dus de koetsier relatief voor
€ 160 en de palfrenier voor € 320 verantwoordelijk was.
Een vakbond van koetsiers was er nog niet om dit soort problemen te regelen.
In Tilburg kwam die er in 1903 als Koetsiers Vereniging met de toepasselijke naam 'Getrouw aan de Patroon'.
Foto 1: Koets met, onder andere, koetsier en palfrenier van het gezin van de fabrikant Leo Swagemakers-de Horion de Corby in 1901. (RAT-005882)
Foto 2: Een populaire Franse Darracq automobiel, kenteken N-142, met gezinsleden van fabrikant Bart Brands (1841-1916) uit de Heuvelstraat in 1906. (RAT-003747)