- Datering van het verhaal: 1940 tot 1965
De oorlog was nog maar enkele weken oud toen ik het levenslicht zag. Mijn ouders woonden toen in de Stokhasseltkerkstraat. Ging je tegenover de goirkese kerk de Kapelstraat in dan kwam je op het einde bij de kanaalbrug. Aan de andere kant van het kanaal lag de Stokhasselt. Ging je direct over de brug rechts naar beneden dan kwam je in de Stokhasseltsedijk. Hier stonden 3 huizen. Hoewel dat paadje, het was niet meer dan een zandpad, eigenlijk doorliep tot aan de Lijnsestraat kon je er maar tot de huizen gebruik van maken. Het pad doorkruiste de akkers en voor de boeren was dat een opstakel. Bij het ploegen hield men dan ook geen rekening met dit pad. Bij het pad aangekomen ploegde de boer gewoon door waardoor het pad onbruikbaar was. Het had dan ook niet voor niets de bijnaam "boerenverdriet". Rechtdoor was de Stokhasseltkerkstraat welke aan het eind bij de blauwsloot overging in Stokhasseltstraat welke uiteindelijk weer uitkwam op het Moleneind, de weg naar Loon op Zand. In de Stokhasseltkerkstraat stonden 34 huizen, hoofdzakelijk bewoond door arbeidersgezinnen. Een boer, twee groenteboeren en een kruidenier vormden de rest van de bewoners. Aan het eind van de straat lagen de voetbalvelden van SET. De straat was verhard met kinderkopjes met aan weerszijden een sintelpad. De straatverlichting bestond uit hier en daar een gaslantaarn. Waterleiding was er niet. Ieder huis had een pomp of een waterput welke in een hete zomer wel eens droog kwamen staan. Pas in 1954 is er waterleiding aangelegd, is ook de weg voorzien van straatklinkers en werd de straatverlichting vervangen door elektrische armaturen. De straat heeft bestaan tot begin 60-er jaren toen de stadsuitbreiding gebouwd ging worden in de Stokhasselt. De eerste flats verschenen midden in de akkers en in rap tempo werden huizen uit de grond gestampt. De woningen in de Stokhasseltkerkstraat zijn allemaal afgebroken. Een klein stukje straat is nog in takt en heet nu Gossecstraat. Het herinnert nog aan de tijd van toen. Mijn geboortehuis heeft gestaan op de plaats waar nu de poort van de volkstuintjes is.
Veel verkeer kwam er niet door de straat hoogstens een boerenkar met paard. Speelgelegenheid was er genoeg en als we niet genoeg hadden dan konden we onder aan de kanaaldijk terecht waar een droge sloot begroeid met struiken ons domein was. Soldaatje spelen met oude helmen, gasmaskers, e.d. welke na de oorlog waren achtergebleven was dankbaar speelmateriaal. Een oude kachelpijp diende als kanon. Hoewel we op het SET terrein niet mochten voetballen deden we dat toch wel. Werden we dan verjaagd door de kantinebeheerder van het terrein welke bij ons in de straat woonde dan was het lopen geblazen. Evenzo als we weer eens niet van de appeltjes af konden blijven welke groeiden in de boomgaard van dat zelfde terrein. Als we weer eens achterna waren gezeten dan zongen we in koor: "we hebben een vent al achter ons kloten gehad en het was de schele dré, de schele poepiee". De kinderen van de man zongen even hard mee, niet wetende dat het hun vader betrof. Aan het einde van de straat was een brandkuil. Daaruit putte de brandweer water bij de bestrijding van branden. Wij hadden die kuil ontdekt als broedplaats voor salamanders. Regelmatig waren wij daar dan ook te vinden met onze schepnetjes om die beestjes te vangen.
Ik heb er een onbezorgde jeugd gehad. Maar het was niet alleen maar leuk. We werden ook geconfronteerd met de andere kant van het leven, het verdriet. Aan het einde van de straat liep een blauwsloot. Een sloot waardoor het afvalwater van de textielfabriek en leerlooierijen werd afgevoerd naar de vloeivelden. Deze lagen waar nu ongeveer de waterzuivering staat en de stortplaats de Spinder ligt. Het was een vieze stinkende sloot gekleurd door verfstoffen en met een dikke laag slip erin. Viel je erin dan was de kans groot dat je niet meer eruit kon komen en zo verdronk. Een buurmeisje van ons is dit overkomen. Ze was bij een vriendinnetje gaan spelen en toen ze bij het donker worden nog niet thuis kwam wilde haar moeder haar gaan halen. Zij vond haar dochtertje voorover liggend in de sloot, gestikt in de modder. Het waaide toen erg hard en een harde rukwind had het kind omver en in de sloot geblazen met het noodlottige gevolg. Dit heeft ontzettend veel indruk op ons gemaakt. Een nog zo'n jong leven wat zo uit ons midden werd weggerukt. Met een heilig ontzag bleven wij, zeker bij harde wind, uit de buurt van die sloot. Ook werden we geconfronteerd met een plotselinge dood van een buurman door een hartstilstand; een vrouw en zeven kinderen achterlatend. Gebruikelijk was toen de overledene op te baren in de goei kamer van het huis waarbij de buurt 's-avonds het rozenhoedje kwam bidden. Vreugde en verdriet gingen hand in hand en vooral in zo'n kleine buurtgemeenschap had zoiets veel impact.
De afbeeldingen geven de situatie van toen (1,3,4) en nu (2,5,6) weer.