Hein Mandos (3)

Hein Mandos (7) -

Eerder schreef ik al een tweetal artikelen op het Geheugen van Tilburg over Hein Mandos, vandaar deze derde ‘aflevering’. 

Drs. Hein Mandos (1907-1978) was in de vorige eeuw een wel zeer bekende Tilburger, met name in Brabantse heemkundige kringen. Onlangs werd ik geattendeerd op een interessant artikel over hem in ‘Brabants Heem’ bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag in 1967, geschreven door Th. Dorenbosch. Dit jaar 50 jaar geleden.

Het karakteriseert Hein Mandos helemaal. En het is tevens een prachtig tijdsdocument. Vandaar dat ik het graag ook bij het Geheugen van Tilburg wil ‘onderbrengen’. Het luidt als volgt.

HET HEEM VAN HEIN MANDOS

(Door een minder-deskundige medewerker)

Beste mensen, ik weet 't: dit wordt een raar artikel, een dissonant in dit welhaast wetenschappelijk tijdschrift, een vreemde eend in de bijt. Geen wonder als de superdeskundige en de extra-deskundige medewerkers door omstandigheden plotseling verstek moeten laten gaan en men hals over kop, en praktisch zonder voorbereiding, naar de Willibrorduslaan (112) te Waalre wordt gedirigeerd, om er een onderhoud te hebben met drs. H. Mandos, leraar Nederlands en in zijn vrije tijd: vice-voorzitter van de Stichting Brabants Heem, die op 4 nov. jl. 60 jaar werd.

Daar kwam nog, als kleine ramp, boven op, dat ik net moest doen of ik voor een ander periodiek kwam, want voor zijn eigen tijdschrift (Brabants Heem) zou de heer Mandos niet te strikken zijn, omdat hij het vele werk dat hij in de loop der jaren (en nog) voor Brabants Heem deed en doet, als een vanzelfsprekendheid beschouwt, voortvloeiend uit zijn liefde voor de grond, waarop hij woont en voor de mensen die er geleefd hebben en nog leven.

Zodoende voelde ik mij in zijn gezellige en smaakvol ingerichte woning als een wolf in schaapsklederen. Gelukkig liep mevrouw Mandos ook in die kleren rond, want „zij wist er van", en zij had me in de hall nog vlug ingefluisterd: dat haar man „van niks wist", en dat ik vooral niet mocht laten weten en laten merken, dat het vraaggesprek voor Brabants Heem bestemd
was . . . .

Zie zo, nu weet u, lezer, dat dit „zomaar een stukje" wordt, waarin wellicht een of meer bokken geschoten worden, reebokken dan, die, volgens mij, best in de bossen langs de Willibrorduslaan kunnen rond huppelen.
Dit alles als proloog.

Achteraf ben ik blij naar Waalre geweest te zijn. Allereerst om het mooie herfstweer: die zon op de eikenbomen, op wat hei, op een oude boerderij . . .
God, wat een mooi land is dit toch! En verder ben ik erg dankbaar - en nu moet de heer Mandos maar even niet verder lezen - dat ik door deze toevallige opdracht, kennis heb mogen maken met (zeg maar) Hein Mandos, niet zozeer omdat hij die zaterdagmiddag mijn heemliefde wat meer diepte en brandstof gaf, maar vooral omdat ik rijker naar huis ging, omdat ik (weer) één fijne, joviale en hartelijke mens op mijn levensweg ontmoet had.
Heus, ze zijn er nog!

De kiem

Ergens moet de kiem liggen, beter: de kiem tot een plantje geworden zijn.
Heemliefde komt je niet aangewaaid, je moet er ontvankelijk voor zijn. Bij velen op latere leeftijd door iets wat ze lezen of horen. Maar er zijn gelukkigen, die het van kindsbeen meekrijgen. Dat kan vader zijn, die van wandelen houdt en die weet te vertellen van bomen, planten, dieren; die iets weet van een oud gebouw of een volksgebruik. Ook een minder-deskundige medewerker kan zich dat indenken. Hoe zat dit nu bij de heer Mandos ? Was het een verlengstukje van zijn academische studie (nederlands en geschiedenis) of moest ik vroeger terug ?

Dat interesseerde mij, eerlijk gezegd, meer dan de „constellatie" van Brabants Heem. Nu, dat was bij deze heemminnaar een oom geweest, een broer van moeder, oom Toon (Knegtel). Die oom was vrijgezel en beschikte ook door de aard van zijn werk over veel vrije tijd. En in die vrije tijd nam hij zijn jonge neef (10-11-12 jaar) vaak mee op lange wandelingen in het toen nog „goei Brabants land" onder Tilburg.

Die oom was nog per ossekar uit logeren gegaan, kende alle torens uit de buurt en wist boeiend te vertellen over streek en bewoners.
Hier lag dus de kiem, die op die lange wandelingen met oom Toon - besproeid misschien door wat „prik" uit een kogelflesje (weet u nog?) - tot wasdom kwam.
Deze vaders, deze ooms worden schaars. Ze zijn er echter nog wel, al zal het hun moeilijk vallen straks nog kerktorens aan te wijzen . . .

Studie

Maar een joch van 11 à 12 kan niet blijven wandelen: er moet „geleerd worden", om „een flinke vent" te worden, een man „waar de maatschappij iets aan heeft". Dus via de Ruwenberg (uit familietraditie: vader en ooms waren er ook geweest) naar Beekvliet (in die dagen moest er uit een gezin van 8 kinderen - met drie heerooms in de familie - toch minstens een opgaan naar het altaar Gods) waar hij behalve voor de dichters van die tijd grote aandacht had voor de oude boeken - waaronder enkele incunabelen - van de bibliotheek.

Hij rukte 't daar tot de poësis en kwam via het Odulphuslyceum met diploma gym. A in Nijmegen om er Nederlands (bij prof. v. Ginneken) en geschiedenis te studeren, en waar hij ook enige tijd college liep bij prof. Schrijnen en het plan had een dissertatie te maken (bij v. Ginneken) over spreekwoorden.
De heer Mandos zit dan eerst recht op zijn praatstoel; hij heeft daar kennelijk een heerlijke tijd beleefd. „Wat wil je", zegt hij, „het was toen nog gezellig in Nijmegen, ik denk dat er hoog uit zo'n 500 studenten rondliepen. Met Uri Noteboom en Ferdinand Smulders zat ik boven het café De Gouden Leeuw in de Hezelstraat. Iedereen was er welkom en kon er binnen: de voordeur ging nooit op slot . . . " Maar aan alles komt in dit ondermaanse een eind, ook aan een gezellige studententijd: in 1937 krijgt drs. H. Mandos zijn benoeming als leraar nederlands aan het Augustinianum te Eindhoven.
Dat is hij nu nog, hij heeft er altijd met plezier gewerkt en na zijn ziekteverlof gaat hij er weer con amore aan de slag.

Het heem

Natuurlijk is er altijd heemliéfde geweest maar - typisch - in de oorlog maakte die liefde extra furore (als ik dat zo eens zeggen mag). Er dreigde gevaar, dat de eigen grond „het eigene" zou moeten verliezen. Dat moest noodzakelijkerwijze een anti-stemming ten opzichte van de bezetter met zich meebrengen en daarom werden plotsklaps alle heemkundige kringen verboden.

Maar de belangstelling bleef en na de bevrijding werd de ene kring na de andere weer opgericht. In Eindhoven „Heemkundige Studiekring Kempenland" dankzij de heren Renders, Martien Coppens en H. Mandos. Via Gerrit Beex (toen nog de archeoloog in de dop) kreeg men contact met de kring De Acht Zaligheden.

Nou, en zo gingen die contacten verder, die resulteerden in de oprichting van Brabants Heem, onder voorzitterschap van pastoor Binck en als penningmeester de heer G. Juten.
Als „missionarissen" trokken de werkers van het eerste uur daarna „de grond in" om overal kringen te stichten. Het heemkundevuur was niet meer te blussen.
Het jaar 1949 brengt dan het eerste nummer van „Brabants Heem" onder redactie van (practisch) de heren H. Mandos, G. Beex en A. Kakebeeke, met gezellige en vurige redactievergaderingen te Eindhoven op de kamer van drs. Mandos, boven de apotheek.

Brabants Heem

Er komen nog steeds kringen bij; ook jonge mensen zijn er lid van; academici maar tevens de boer die van zijn grond en streek houdt.
Eens per jaar komt men bij elkaar op de studiedagen te Boxtel; volgend jaar voor de 21e keer. Die druk bezochte studiedagen zijn het contact met de wetenschappelijke wereld. Dan komen de profs vertellen over archeologie, naamkunde, nederzettingsgeschiedenis. Professoren ook uit 't buitenland; verblijdend zijn bijv. de contacten met de Gentse en Leuvense universiteit.
Eens per jaar is er ook een kaderdag (Oisterwijk) voor een samenspraak van de kringen met het bestuur.

Dan: het werkkamp (waar meer gelachen dan gewerkt wordt) en dat vaak voor velen de eerste stap is naar heemliefde en kring. Elke gemeente speelt graag voor gastvrouwe. Volgend jaar wordt dat Zundert. Befaamd in deze zijn de dagverslagen van de heer Wim v. Rooy uit St. Oedenrode.
Ook houden de kringen excursies, voor contacten met andere provincies en nabuurlanden, want overal zijn aanknopingspunten en overeenkomsten met de volksgebruiken van eigen streek.

Buiten het maandblad verscheen verder de reeks „Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem", soms in brochurevorm, soms als boek zoals Oud-Eindhoven en de bijdrage over Tilburg.
Daarna: „Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen", waarvan het derde deel dit jaar (W. Knippenberg over bedevaartplaatsen); deze reeks in samenwerking met het „Centrum voor de studie van Land en Volk van de Kempen", gevestigd te Antwerpen.

Eigen werk

Drs. Mandos praat niet graag over zichzelf of over eigen werk. Toch zit er in heel dit Brabants Heem een groot stuk van zijn leven, het is dan ook veel meer dan een hobby. Ook heeft hij - in en buiten Brabants Heem - gepubliceerd.
We doen een greep: Brabantse Volksgebruiken (Het Nieuwe Brabant, 1953), over Brabantse spreekwoorden en zegswijzen (Land van Dommel en Aa, onder red. van H. Mandos en M. Coppens), artikelen over volkskunde, enz. Hoofdbezigheid voor Brabants Heem: eindredacteur (hoofdredacteur) van het tijdschrift. „Ik hou 't graag op wetenschappelijk peil", zegt hij, „liefst geen volksblad; bijdragen kijk ik na als een leraar opstellen".

Een heidens werk lijkt me, met correctie en layout en de hele bliksemse boel (advertenties om het blad te laten draaien!) erbij. Dankbaar, maar „arbeidsintensief" is zijn werk voor de kroniek, die de heer Mandos distelleert uit nieuws en berichten van de diverse kringen. Die rubriek bengelt in het
tijdschrift wel achteraan, maar zal door veel lezers het eerst (en graag!) gelezen worden. Gelukkig helpt zijn vrouw hem zo veel mogelijk; ook op dit gebied zijn die mensen een twee-eenheid! Graag dus ook wat lof en eer aan mevrouw Mandos; ook al omdat ze een heerlijk kopje koffie zet.

Toekomst

In het huis aan de bosrijke Willibrorduslaan, waar de natuur als het ware via de terrasdeuren binnenkomt, een gedeelte van het dak gestut wordt door eiken balken uit de oude molen van Hoogeloon en de rijen boeken tot de zoldering klimmen, werd me duidelijk dat „aan heemkunde doen" een boeiend bedrijf is,  dat  juist in deze tijd hoe langer hoe meer liefhebbers trekt. Juist in deze tijd? Volgens uw minder-deskundige medewerker is het voor velen óók een zich afzetten tegen een wereld die aldoor verzakelijkt en die zweert bij beton en plastic. Men kan er zich niet aan warmen. Hetzelfde zien we, wat het interieur betreft, met antiek.

Ik ben daar blij om. Ook blij dat Brabants Heem er is om deze mensen de weg te wijzen naar iets zeer moois en waardevols in dit leven.
Brabants Heem (3.000 leden, een blad met een oplage van ongeveer 2.000, subsidie-technisch: sectie van het Provinciaal Genootschap, huidige voorzitter: pastoor H. Beex) is eigenlijk een vriendenkring; van de kringen tot de top. Een tweede geheim van zijn groei en bloei is de toewijding en ijver van enkele prominenten achter de schermen.
Een van hen wordt - nolens volens - in dit nummer het kruis-van-verdiensten opgeprikt en te kijk gezet.

Epiloog

Dat was het dan. Afspraak was, dat er alleen gesproken zou worden over „Brabants Heem". De heer Mandos heeft echter als een (half) edelsteen vele facetten. Slechts een van die kanten hebben we gepoogd te belichten.
En nu gooi ik dit verhaaltje vlug op de post en via slinkse wegen (ook hier zal mevrouw Mandos wel weer „alles van weten") zal het in Brabants Heem komen, want normaal is het zo, dat er geen lettertje zonder medeweten van de heer Mandos de drukker bereikt. Hij zal het misschien (zie de proloog) niet eens leuk vinden. Maar het kwaad is nu geschied. Duistere machten hebben het nodig gevonden om hem via enige artikelen in „zijn eigen blad" te danken voor alles wat hij voor velen als heemkundeman én als vriend betekent.
Ik heb naar vermogen dit spelletje meegespeeld.
Moge hij er mij niet boos op aankijken.

Th. DORENBOSCH