Student Costerus bij Akkermans, Robben en Van Spaandonk in 1831

1.	Pieter J. Costerus (1806-1862) die als student aan de Utrechtse Hogeschool in Tilburg in 1831 als militair, als ‘vrijwillige jager’, was gelegerd.

 

Van Gogh toont ons met zijn bekende schilderij ’De aardappeleters’ een sfeervol beeld van een eenvoudige boerenmaaltijd rond 1885.
Pieter J. Costerus, schetst ons een soortgelijk sfeervol beeld van één-pans-maaltijden in Tilburg in 1831. Met name bij het gezin van weduwe Akkermans in de Zomerstraat, maar dan in woorden.
Deze Pieter Costerus, afb. 1, kwam op 8 januari 1831 in Tilburg als 24-jarige student/militair-vrijwilliger in het kader van de onrust in België. Hij heeft, met tussenpozen, zes maanden in Tilburg gewoond tot 3 juli 1831, en heeft begin augustus de tiendaagse veldtocht nog meegemaakt.
Zijn dagboek en lange brieven aan zijn ouders in Edam zijn gebundeld en in 1917 als boek uitgegeven, afb.2.
Summier komen enkele Tilburgse huishoudens aan de orde, maar het geeft wel een beeld uit die tijd in Tilburg.
Pieter Costerus kwam hier in de kost achtereenvolgens bij een familie Akkermans, Robben en Van Spaandonk. Met wat achtergrondgegevens uit het archief van Tilburg levert dat als resultaat:

Familie Akkermans. (Wijk Kerk M-1258)
Eerst was Pieter Costerus in Brabant bij een familie De Bruin in Breda ‘de rijkste familie uit Breda’ als ‘mogelijk toekomstige held’ verwend met uitstekende maaltijden waarbij de wijn niet ontbrak.
De tegenstelling kon haast niet groter zijn. Bij zijn komst hier in Tilburg werd hij ondergebracht bij de het eenvoudige gezin van bakkersweduwe Akkermans; door hem Ackermans genoemd.
Het hoofd des huizes is een weduwe, tot de jaren geklommen, (61 jaar, F.K.) dat het ieder die uit haar pot moet eten, plezier moet doen dat zij geen snuiftabak gebruikt. Zij heeft een onbeduidend gezicht, waarin alleen een onverschillige goedhartigheid te lezen staat; overigens is zij lelijk. Het kan niemand die haar gezien heeft verwonderen dat zij moeder is van zulke kinderen, als verder besproken. Twee zonen en een dochter slechts zijn thuis van de acht telgen die zij aan de wereld geschonken heeft.
De eerste twee hier zijn lang opgeschoten jongens; de grootste is de oudste en beduidt het minst.
(Joseph Akkermans, 30 jaar) Hij ziet er uit als iemand, die verbouwereerd uit een diepe slaap ontwaakt en hij is doof, niet zozeer als gevolg van een gebrek aan zijn gehoororgaan, als wel, omdat hij schijnt te geloven dat de dingen, die rondom hem gebeuren, hem niet aangaan. De jongste zou misschien wat beter zijn, indien niet de suffe toestand van hen, waarmee hij leeft, ook bij hem een zekere onmenselijkheid deed ontstaan. (Cor Akkermans, 25 jaar)
Het meisje is ongelijk veel kleiner; zij kan in vervolg van tijd volmaakt haar moeder worden; wanneer zij werkt kliedert zij al schoonmakend. (Heleen Akkermans, 20 jaar)
Uit haar schoonmaken vloeit een betreurenswaardige onreinheid voort, die zelfs mij, anders niet zo kies op dat punt, in de ogen springt. De dochter in haar werkpakje....... waarlijk! Boven alle verleiding van haar kant verheven; de broeders, het brood trappend, inderdaad. Zij zouden de klandizie wegjagen; de moeder altijd in hetzelfde gewaad. Het zal u dan ook niet verwonderen, dat wij nog steeds onder hetzelfde lakens slapen, die reeds aan de manschappen van een vroegere inkwartieren dienden.
Wat het eten betreft, dat beantwoordt aan al het overige. Alle dagen spek, alle dagen een vette soep zonder vlees gelijk aan vuil water, waarin peterseliebladeren drijven; voorts rode aardappelen, waarin men, ik weet niet wat gekoeskoest
(gemengd) heeft; eindelijk halfbak (?) met roggebrood, waarin wij hebben menen te proeven dat het door de waardige broeders getrapt is. Wij hebben tot nu toe zo weinig smaak gevonden in deze kost, dat wij liever wat meer geld uitgeven, om ons in een logement wat te goed te doen.

Totaal woonden er tien personen in de bakkerij, de vier gezinsleden Akkersman plus zes militairen waaronder Pieter Costerus met drie collega-studenten. Ieder gezin was verplicht om militairen in huis te nemen. De eerste indrukken van Tilburg waren weinig positief. Eind maart vermeldde hij:
Met weinig leedwezen zal ik, na een verblijf van 11 à 12 weken (met tussenpozen), Tilburg vaarwel zeggen, ofschoon ik onze gastvrouw Akkermans het recht moet geven dat zij ons, sinds de ruzie (rond 1 maart), waarover ik schreef, veel beter heeft behandeld en vooral beter eten heeft gegeven.
Van de drie kinderen Akkermans, is de nog jonge Heleen drie jaar later, in 1834, overleden; Joseph is in 1835 getrouwd en Cor, de jongste is ongehuwd gebleven.De oudste dochter Hendrika Akkermans, was al in 1821 getrouwd met bakker Johannes v.d. Pas. De naam v.d. Pas voor (suiker)bakkers, bleef honderd jaar een begrip in Tilburg.
Het is bijzonder dat er nog een afbeelding bestaat van het pand uit 1624 waar Pieter Costerus toen zat. Afbeelding 3 van rond 1900, toont het pand ‘De Oude Ster, hoek Zomerstraat-Nieuwlandstraat, het nummer M-1258, waar hij in de kost was. Via aantrouwen is het pand overgegaan van Akkermans naar v.d.Pas naar Smulders en weer naar v.d. Pas, als laatste bewoner.
Ook in Tilburg moest het jaarlijkse studentenlustrumfeest, de ‘dies natalis’, worden gevierd. Op vrijdag 25 maart, vanaf vier uur ’s middags, vierden 160 (!) aanwezigen het feest mee in het logement ‘Den Gouden Leeuw’, hoek Markt-Heuvelstraat dat over de grootste zaal in Tilburg beschikte.
Daar in ‘Den Gouden Leeuw’ was in de jaren 1829 tot 1853 Adriaan Donders de uitbater.
Voor zover bekend zag het pand er in 1831 nog net zo uit als uiterst links op afbeelding 4
uit 1742 .
Voor ieder couvert prijkte een lekkere fles wijn ons door de Senaat van Utrecht gestuurd. Daarnaast waren er 2.000 lekkere sigaren, waarvan ieders aandeel bij zijn bord lag.
Na afloop waren allen wel tevreden en als bewijsbaar mag gelden dat bij het afscheid niemand meer aanspraak kon maken op het volle bezit van zijn vermogen en alles wat zij nog hadden, besteedden om een goed heenkomen te zoeken.

Voor Pieter geen groot probleem in het zicht van zijn kosthuis. 

Familie Robben (Heuvel N-1392)
Bij het gezin van bakker Frans Robben (40 jaar), is Pieter Costerus midden april 1831 maar enkele dagen geweest. 
Wij werden tamelijk wel ontvangen door zijn dikke hoogrode eega, vroeger zo hoor ik, een boerin en dus niet ver in de wellevendheid gevorderd, doch zagen direct dat dit het kwartier niet was, waar wij het prettig zouden hebben. De bakkerij was de enige kamer en dus ook het woonvertrek. Vijf kinderen, de oudste nauwelijks 8 jaar, wemelden daar door elkaar en moesten daar ook gereinigd worden. Voorts werd het vertrek, behalve door ons, door vrouw en man, meid en knecht, en ik geloof door een bakker of zo iets van de natuur bevolkt. Welk een conversatie! Wij waren gedoemd tot de een koffiehuisleven. Al dadelijk vervoegden wij ons, na het gebruik van een schrale soep, slecht vlees en rode aardappelen, bij de kapitein en bij de wijkmeester om een ander verblijf.
Verbeeldt u eens welke legerstede wij hadden betrokken. U kent het kamertje boven ons zaaltje (in Edam)? Nu in die smaak was de zolder, waar wij hadden geslapen. In de glooiing van de dakpannen was een bedstede. Hij die achteraan lag, raakte met zijn neus aan de pannen en kon onmogelijk opstaan voordat hij die vooraan lag, de beleefdheid had om op te staan. Na het betrekken van zulk een rustplaats waren wij meer dan ooit geneigd om van verblijf te veranderen.
 

Familie Van Spaandonk (Wijk Heuvel N-1348)
Het hoekpand N-1348 lag aan de noordkant van de Lange Nieuwstraat, hoek toenmalige Gasthuisstraat. Een tiental huizen verder aan de noordkant van de Lange Nieuwstraat woonde bovenstaande familie Robben. 
Vanaf eind april:
Wij zijn bij de (winkeliers)weduwe Van Spaendonck zeer wel terechtgekomen. De weduwe zelf is enigszins boven de middelmatige jaren (54 jaar, F.K.), zij is van Belgische afkomst en heeft daar haar hele familie; zij spreekt zeer plat en is een ijverige katholiek. Zij is voorts uitstekend bij de hand in het besturen van haar huishouding en weet gepaste gulheid aan een goed overleg te paren.
Zij heeft een dochter, Doortje genaamd niet geheel van bevalligheid ontbloot en geloof ik, 17 jaren oud (18 jaar). Ook deze heeft een Brabantse opvoeding gehad. Zij is in de loop van dit jaar van haar pensionaat in dat land (België) teruggekomen. Zij is niet overdreven in het Frans, kent verscheidene handwerken en voert in het algemeen een goede toon in de samenleving. Overigens heeft zij geen verheven denkwijze, is zij ijdel en zou gemakkelijk tot een beuzeltoon vervallen, die helaas te veel geloof ik bij de schone sekse in zwang is. 
Van de tien- of twaalf jarige zoon (Ludo, 16 jaar) van de weduwe valt weinig te zeggen dan dat het een kwade jongen is, die aan zijn streken tamelijk veel verwaandheid paart. 
Keetje een bejaarde meid, leeft, alleen voor anderen en vindt haar grootste genoegen, in anderen diensten bewijzen. 
Moeder en dochter bemoeien zich niet met spreken over staatkundige vraagstukken en zijn beleefd genoeg de overwinning aan de Hollanders toe te wensen. Overigens zijn zij de hele dag in de weer met het zorgen voor de pot en het reinigen van het huis en laten ons bij dag een vrije ruime kamer aan de straat, behalve bij de maaltijden wanneer moeder en dochter, en met theetijd wanneer juffrouw Doortje ons komt vergezellen.
 
Tot begin juli 1831, ruim twee maanden, verblijft hij bij het gezin Van Spaandonk. Eind mei ligt hij daar met waterpokken zwaar ziek in bed.
Tot lof van de mensen bij wie ik gehuisvest ben moet ik zeggen dat zij mij met de meeste zorg en genegenheid hebben opgepast. Geen van mijn wensen werd onopgemerkt of onvervuld gelaten; geen moeite werd ontzien om mij gemak of verkwikking te bezorgen; in één woord de weduwe Van Spaandonk en haar dochter, maar vooral onze goede Keetje, zullen steeds om hetgeen zij mij toen gedaan hebben aanspraak op mijn erkentenis behouden.
De dokter vond het goed om maatregelen tegen de hoge koorts te nemen en schreef een flinke lating voor. De uitvoerder, wat al teveel hechtend aan de uitdrukking ‘fikse lating’ vond goed mij van 17 ½ ons bloed te verlossen (ruim 16 cc). Enfin het gevolg was niet kwaad, het was voor de koorts het commando om halt te houden.
 
In zijn beschrijving van Doortje van Spaandonk aan zijn ouders doet Pieter niet al te enthousiast, maar uit het feit dat hij na zijn vertrek uit Tilburg nog tweemaal moeite doet om bij het gezin langs te komen doet anders vermoeden.

Rond 15 juli vanuit Oisterwijk:
Allerhartelijkst door de goede weduwe Van Spaandonk en haar huisgenoten ontvangen, speet het mij geweldig haar aanbod, om ’s nachts uit te blijven, te moeten afslaan.
Rond 23 juli:
Te Tilburg werden ik en mijn voormalige kwartiergenoten hartelijk door de weduwe Van Spaandonk ontvangen en wij gebruikten aldaar enige verversingen.
En
Te Tilburg komende heb ik de meid van juffrouw van Spaandonk, die mij in mijn ziekte zo ijverig had opgepast f 2,50 tot fooi gegeven. 
De zoon Ludovicus C.P. van Spaandonk is in 1839 naar België verhuisd en is daar getrouwd.
Doortje is ongehuwd gebleven en in 1866, op 53-jarige leeftijd in Tilburg overleden.
Met dank aan Pieter Costerus die ons zo een blik gunt in het toenmalige leven van drie Tilburgse gezinnen.
Zijn militaire verplichtingen bestonden hier uit tweemaal daags gedurende een kwartier op appèl verschijnen en incidenteel eens wachtlopen,  zie afb. 5.

Na zijn studie, in de jaren 1833-1843 was hij conrector van enkele Latijnse scholen, trouwde in 1834 in Edam en promoveerde in 1835. De rest van zijn leven van 1843 tot 1862 bleef hij in Sneek als rector van de Latijnse school daar. Costerus heeft nog talloze literaire, historische en 'algemeen maatschappelijke' geschriften gepubliceerd.

Media