'Hebt gij ooit Tilburg bezocht ?'

  • Datering van de gebeurtenis: 1855

‘Hebt gij ooit Tilburg bezocht? Zoo neen, dan waarschuw ik u uwe verwachting niet te hoog te spannen; 't mogt u anders gaan als mij, die immer iets koninklijks aan het denkbeeld van die stad verbond.

Tilburg heeft op mij een indruk gemaakt, niet ongelijk aan die, welke de spelende knaap op mij uitoefent, die zijn houten huizen door elkander en wijd uitgestrekt op de tafel plaatst, zonder in eenig opzigt de regelen der bouwkunst in het oog te houden of de minste verhouding of overeenstemming in zijne plaatsing in acht te nemen; die zijne Neurenberger kerken naast schuren en zijne paleizen naast zijne winkels bouwt en zijn boomen op den bodem van de spanen doos liggen laat.

Ik geloof niet, wanneer gij uwe verbeelding op die wijze botviert, dat gij de plank zooverre mis zult wezen of later u over onttoovering of verdwenene idealen, - de grootste plaag en 't bitterste harteleed van toeristen - zult behoeven te beklagen.

De een zeide mij, Tilburg is zoo groot als Amsterdam en ik geloof dat hij regt had, zoo hij ten minste uitgestrektheid en grootheid synonym achtte.

Tilburg heeft paleizen als den Haag, verhaalde een ander, en hij jokte niet, want Tilburg heeft paleizen, die hier echter niet den minsten indruk op u maken;

Tilburg is lief gelegen, Tilburg is een nette plaats, sprak een derde en daar het oude "de gustibus non disputandum" ook in de negentiende eeuw nog van toepassing blijft, wil ik ook hierover niet twisten, daar het ligtelijk gebeuren kan, dat iemand een vlak en dor en heiachtig oord, zonder boom noch struik, zelfs zonder de sombere dennenwouden, die elders de pracht en het sieraad der heide uitmaken, zonder een droppel water, veelligt zelfs geen sloot in stede van een snelvlietenden stroom, fraai en liefelijk vindt.

Het was mij alles wèl en nog wil ik het om de bovenaangegevene reden niet tegenspreken, alleen dit, ik was onttooverd; en iedere illusie was mij reeds voor het binnentreden ontnomen.

Ik schrijf daar iedere illusie; het woord staat er nu eens en moet er dus maar blijven staan, maar toch één ideaal bleef mij, dat op 't eerste gezigt bij mij was opgerezen, dat wel niets koninklijks, daarentegen veel mercantieëls had, en dat in mijn oog spoedig alle waarde aan de overige ontnam, omdat het koninklijke voor mij de roem en het aanzien zou geweest zijn van een verledene dat veelligt wel nimmer weder zal keeren, en het mercantieële, mij den roem en het aanzien predikte van eene toekomst, die wel zeker voor het vlek aan de kimmen zal rijzen, die een schoonen en schitterenden dag belooft, waarvan nu reeds de ochtendstond blinkt !'

Bovenstaand letterlijke fragment trof ik aan in een e-book op Google onder de titel ‘Een kerkgang te Tilburg, fantaisiën op een thema uit het leven' geschreven in 1855 door Cornelis van Erlach van der Bilt la Motte.

Wel niet allemaal zo vleiend maar met hoop op de toekomst. Ik kom er nog op terug.

Bijgaande afbeeldingen laten een litho zien van het Paleis-Raadhuis na gereedkoming in 1849, zij het dat het toen nog ‘Koninklijk Paleis' heette. De litho is vervaardigd door Willem Cornelis Chimaer van Oudendorp (1822 - 1873)

In de tekening zit overigens een fout. De kunstenaar heeft in de façade van het paleis slechts zes van de eigenlijk acht aan de entree wederzijds belendende reeks ramen getekend.

Voorts nog op afbeelding 3 de oostelijke zijde van het paleis in 1874 ten tijde dat het in gebruik was als Rijks-HBS.

Louis Sparidans

Media