IJzig Baksche Ven . . . kraakt

  • Datering van de gebeurtenis: jaren -60

VERTELLING XVII (uit Bouwjaar 1945 van Jan Kwantes)

(...) Ook in de winter, als het flink vroor, reed ik op mijn brommer. Met mijn vrienden Fons en Adje, die achterop zat, wilde ik gaan schaatsen op het Baksche Ven. Omdat het 1e Kerstdag was waren mijn ouders het er niet mee eens, bovendien dachten ze dat het ijs nog niet dik genoeg zou zijn. Na veel aandringen mochten we het toch gaan proberen. Ik stak kranten onder mijn trui tegen de koude wind, trok mijn legerjack en shawl aan, bevestigde mijn ijshockeystick op mijn brommer en reed weg. Het was koud, bitter koud.

Bij aankomst bleken er nog meer mensen naar het Baksche Ven te zijn gekomen, want er stonden een paar auto's en enkele fietsen. Ik trok mijn schaatsen aan op de bank van een open kleedhokje aan de "dameskant" vlakbij de plaats waar ´s-zomers de duikplan was gemonteerd. Vanuit mijn hokje keek ik over het ven en zag tussen de "herenkant" en de het eerste bankje mensen schaatsen. Voor mij was dat het teken dat het ijs voldoende dik was. Enthousiast wierp ik de puck op het ijs en liet me van de betonnen rand glijden. Mijn eerste slagen gingen goed en ik concentreerde me op de puck die ik speels aan mijn stick had. Plotseling brak het ijs onder me weg en viel ik in volle vaart voorover op de randen van het gebroken ijs. De klap die ik met mijn gezicht op het ijs maakte was hard. Ik was compleet de kluts kwijt, ik had geen waarschuwend gekraak gehoord. Ik zwom onbewust.Meteen daarna besefte ik dat ik me onder water bevond. Ik zag dat er een plafond van ijs en licht boven me was met luchtbelletjes en bewegend water. Ik zwom naar boven en stootte met mijn hoofd tegen het ijs. Ik realiseerde me dat ik in het water lag en probeerde onmiddellijk nog een keer om boven te komen. In een flits herinnerde ik me de theorie dat je niet naar de lichte plek maar naar de donkere moet zwemmen, daar zou zich de opening bevinden. Ik voelde géén kou. De tweede poging lukte wel en ik kwam boven water en haalde opgelucht adem. Ik wilde meteen vanuit het water op de rand van het ijs leunen en eruit kruipen, maar dat mislukte keer op keer. Het ijs brak steeds opnieuw af, waardoor ik andermaal terug viel in het diepe water. Maar nu ging ik niet meer kopje onder, ik bleef watertrappelen en met mijn hoofd aan de oppervlakte. In een waas zag ik Fons opdoemen op het ijs. Liggend op zijn buik stak hij me met opgeheven arm zijn ijshockeystick toe. Ik lag toen inmiddels horizontaal in het water en greep met één hand de stick. Langzaam trok Fons me plat op mijn buik vanuit het water op de rand van het ijs. Nadat ik uit de gevarenzone was gekropen schaatste ik terug naar de kant, mijn stick had ik nog maar mijn puck was ik kwijt. Nog steeds had ik het niet koud. Ik bedankte Fons en gooide de natte kranten die ik nog onder mijn trui had zitten op de grond. Ze vroren vast aan het beton terwijl ik me van mijn natte schaatsen ontdeed. Er kwamen mensen aanlopen, die me adviseerden om in beweging te blijven.

Een vriendelijke mevrouw bood aan om me met haar auto naar huis te brengen. Ik rende achter haar aan het bospad af naar de parkeerplaats waar haar auto stond. De koude sloeg toen wel toe. Ik kreeg een plaid om me heen en nam naast haar plaats, terwijl ze uit een thermosfles een warme kop chocolademelk voor me inschonk. Mijn gezicht was bebloed door enkele snijwonden en mijn neus stond scheef. Voor de deur van ons ouderlijk huis stopte de mevrouw en belde aan. Mijn ouders bedankten haar veelvuldig voor de goede zorgen. De wellevende vrouw bleek een dierenartspraktijk te hebben in de Gerard van Swietenstraat. Sjef, mijn zwager, kleedde me uit en zette me onder de warme douche om mijn lichaam weer op temperatuur te krijgen. Toen ik goed en wel voor de kachel zat en een donderpreek van onze pa te verduren had gekregen, kwamen Fons op zijn Sparta en Adje op mijn brommer aanrijden. Allemaal waren we blij met de goede afloop. Het enige wat ik er van heb overgehouden is een stevige verkoudheid en een gebroken neus. Het zal mijn tijd nog niet zijn geweest, dacht ik toen. (...)

Media