José Pijpers, oud-bewoonster van de Koningswei

  • Datering van het verhaal: 1952

José Pijpers stuurde haar herinneringen over de Koningswei op naar Stichting Straat in het kader van de manifestatie die in november 2011 zal plaatsvinden omtrent het vijftigjarig jubileum van de sanering van de wijk:

Mijn naam is José Pijpers, geboren in Oranjestraat 58 in 1952. Ik heb hele leuke herinneringen aan de Koningswei waar wij zijn opgegroeid en waar we als kind ons konden uitleven.

De kapel die veranderd kon worden voor toneel, spelletjes, feestjes en de Passiespelen. Ik heb nog verschillende foto’s van de Passiespelen waarin Pietje van Beurden Jezus speelde, Annemarie van Wanrooy Maria, onze neef Ben van Gestel Farizeeër en ikzelf Maria Magdalena. Met Kerstmis was er wel eens een echte baby als kindje Jezus.

Zo heb ik ook nog het prentje van het Mariabeeld van de kapel en een foto van het Heilig Hartbeeld, geschonken door de moeders van de Koningswei uit dankbaarheid.

De kapel was multifunctioneel. Deze fungeerde ook als wijkhuis waar in het zaaltje boven regelmatig voordrachten waren. Op Palmzondag gingen we in een stoet Palmpasen zingen met een houten kruis, snoep eraan en bovenop een paashaas van brood. Soms mocht ik op zondag de klok luiden, was erg spannend, en na de mis mocht ik wel eens helpen de centen en stuivers te tellen die waren opgehaald tijdens de mis. Na de mis werd er boven koffie gedronken.

Een maal per jaar gingen we op kamp in…Odiliapeel. We sliepen in een koeienschuur op jute zakken gevuld met stro. Ook dit was altijd erg leuk, behalve voor 1 zusje die niets lustte en voor straf werd alles door elkaar gedaan, aardappelen, groenten, vlees en pudding. O, wat waren Wilma boos op de leidsters toen. Maar ik geloof dat ons Maria er toch niets van heeft gegeten.

Er werd altijd heel veel gedaan op zo’n vakantie, zoals spoorzoeken in het donker. Daar droomde ik ’s nachts nog van. Zo’n vakantiekamp viel altijd in de week van de Tilburgse kermis. Op de laatste dag van de kermis waren we terug en konden toch nog kermis vieren.

Je had in de Kortestraat het Skelet en Manus Stoepel wonen. Twee mannen die samenwoonden en niet zo fris waren, ze dronken ook behoorlijk. Manus gooide zijn pispot (in z’n lange witte onderbroek) zomaar leeg op straat. Een keer waren we aan het spelen op straat met meerdere kinderen en we waren Manus en het Skelet aan het uitdagen, ik geloof zelfs dat iemand een steen had gegooid naar hun deur of raam. Manus gooide een steen terug en die raakte mij. Ik had een grote dikke bult op mijn voorhoofd en ik had niks gedaan!

Ook weet ik dat ik wel eens in de Prinses Sophiastraat bij een vrouw kwam die, en dat hoorde ik later, een hoer bleek te zijn. Maar als ik daar kwam dan bakte ze voor mij altijd toffees van gesmolten suiker met koffiemelk. Héérlijk! Maar als er een man kwam dan moest ik weg. Het was een blonde vrouw met een grote rode paarse neus. Ze was niet moeders mooiste, maar heel aardig voor mij.

Omdat wij er tot bijna het laatst hebben gewoond waren de huizen rondom ons al afgebroken en konden we ver van ons af kijken. Op een zomeravond, mijn oudste zus Annemarie en ik konden niet slapen en waren wat aan het ‘walgen’. Er kwam een jong stelletje voorbijgelopen in wat de Prinses Sophiastraat was geweest en ik hing een stofzuigerslang uit een klein raampje aan de achterkant en mijn zus keek uit het andere raampje. Ik riep door de slang ‘hé lekker schatje’ en zo meer. Wij hadden het grootste plezier totdat blijkbaar de hele buurt voor onze deur stond. Mijn moeder wist van niets, die lag al te slapen en wij hadden natuurlijk niets gedaan. Maar de volgende ochtend verraadde ik mezelf want ik had een zwarte kring rondom mijn mond van de stofzuigerslang. Ach arm, onze moeder die vond dit heel erg vervelend en gênant!

Onze vader die stroopte ook en de konijnenvelletjes die mocht ik gaan afgeven bij Joke den Hollander. Ik kreeg per velletje 10 cent en later toen hij in de Biss. Zwijsenstraat woonde 15 cent.

In de Oranjestraat woonde ook nog een zus van ons moeder, de familie Snijders, en een deur voorbij ons een jongere broer van ons moeder, ome Wim van Gestel. Met mijn neef heb ik heel veel gespeeld. Een maal hadden we de ‘vethol’ (politie) achter ons aan! Maar die heeft ons niet kunnen pakken want wij vluchtten via de Kiekus, het dak van de gemeente naar de Biss. Zwijsenstraat.

Wij waren echte boefjes. Akela heeft vaak hijgend achter mij aangezeten. Maar ik vond Akka Rooymans liever, zij was de rechterhand van Akela. Akela was niet mijn kleur, ik mocht haar niet zo. Waarschijnlijk kwam dat omdat ze zich teveel bemoeide met het huwelijk van onze ouders. Ze bemoeide zich teveel met dingen waarvan ik als kind vond dat het niet nodig was.

Carnaval vierden wij al in de Koningswei, wij hadden onze eigen opstoet. Ook kan ik mij nog herinneren dat er in de Anna Paulownastraat bij de Piusstraat net voorbij de familie van Dal een sigarenfabriekje zat. Daar maakte men handmatig sigaren. Als kind vond ik het heel interessant, al die grote gedroogde bladeren in houten vormpjes enz.

Ik kan blijven vertellen, er komen zoveel herinneringen bij me op, maar ik stop ermee.

Afb. 1: De kapel
Afb. 2: Carnaval in de Koningswei

Tilburg Wiki:

Media