Gerrie Verelst-Dankers, oud-bewoner van de Koningswei

  • Datering van het verhaal: 1935-1954

Gerrie Verelst-Dankers werd in 1935 geboren in Oranjestraat 24 en woonde daar tot 1954. Haar vader overleed op 29-jarige leeftijd waardoor haar moeder niet alleen de gewone zorg had voor haar kroost, maar ook voor voldoende inkomsten. Armoede bleef in het leven van het gezin Dankers echter een allesoverheersend thema. Lotte van Oudheusden interviewde Gerrie voor Stichting Straat in het kader van de manifestatie die in november 2011 aan de wijk gewijd wordt.

"We moesten om zes uur naar bed van de armoe. Om zes uur blies de fabriekshoorn van de Volt en dan moesten wij in bed liggen, van de kou en van de honger. Toch bleef mijn moeder altijd vrolijk.

Het huis had een gang, opzij een slaapkamer, achter een woonkamer met een bedstee. En dan een keuken met een trapje naar boven toe. Allemaal heel oud. Wij sliepen op de zolder en mijn moeder voor. De zolder was ook oud, allemaal open, open pannen, je keek zo naar buiten. Aan de straatkant hadden we vensters. Maar die gingen ’s avonds dicht. Dat was natuurlijk de angst die moeder had met drie kinderen.

De knecht van Van Beurden zag dat wij heel veel kou hadden en armoe. Die zei tegen mijn moeder: ‘Kom vanavond maar om zes uur achter op de plaats over de schutting hangen. Dan zorg ik dat er iets is’. Dan gaf ie over de schutting een stapel briketten aan mijn moeder, om te stoken.

Het was een gezellige achterstandswijk. De mensen hielpen elkaar. Alles was oud, versleten, arme mensen. Er zaten goeie mensen tussen, er zaten ook andere mensen tussen. Ik vond het gezellig, ondanks de armoede. Die gezellige wijken heb je nu niet meer, dat is allemaal anders.

We gingen naar Joke d’n Hollander om kattenvet te kopen. Vanwege de winterhielen. Kluven. Dat deed zeer en dan haalden we daar kattenvet en smeerden dat erop. Dat hielp. Pieta Melis heeft er voor gezorgd dat we dat bij hem konden halen.

Altijd in de zomer waren er van die hoosbuien. Dan stond het water flink binnen. Alles liep blank, maar er stond binnen toch niks, dus…tja...

Moeder had negen gulden per week te besteden. Daar moest ook de huur vanaf. Voor kleren gingen we naar Vincentius in de Veemarktstraat. Daar kreeg je een bon voor kleren of schoenen. Later ging moeder werken, mannenwerk, bij een drijfriemenfabriek. Toen kreeg ze het wat beter. Ik was toen al getrouwd. Dan kwam ze bij mij en dan kreeg ik iets, bijvoorbeeld een paar washandjes. Die heb ik hier nog altijd liggen."

Tilburg Wiki: