Mijn textielverleden

Datering van de gebeurtenis: 1956 - 1970

Op een gegeven moment wordt onze Pa door "Lowieke" (L.E. van den Bergh) tijdelijk uitgeleend aan Pessers van Zuijlen, een kamgarenspinnerij en wollen dekenfabriek aan de Goirke Kanaaldijk. Foto 1

Deze fabriek heeft personeeltekort en dus vindt Pa dat ik daar maar moet gaan werken.

Aldus geschiedt. en ik kom in het appretuur terecht, de laatste fases van de textielbewerking, ik werk daar zo'n beetje als manusje van alles in de vollerij of bij de droogmachine, maar meestal ben ik in de ruwerij werkzaam. De bedoeling is dat daar de geweven dekens van hun harige laag worden voorzien en dat is leuk werk om te doen.

Om die dekens te kunnen ruwen moeten ze op een machine aangebracht worden waarop een hele grote trommel ronddraait voorzien van kaardenbollen (dat zijn die stekelige dingen die je in de bloemenwinkels als decoratie aan treft). Die bollen moesten op een ijzeren pin gelijmd worden (drie naast elkaar op één pin) en vervolgens op die trommel worden aangebracht.

Een van de drie ruwmolens was niet meer in gebruik en moet helemaal opnieuw worden ingericht. Dat is dan werk voor een jongste bediende zoals ik. Ik sta dus dagen kaardenbollen te lijmen - er gaan gauw zo'n driehonderd van die pinnen op een zo'n trommel en er zitten twee trommels op een ruwmolen- maar nadat ik dus een dikke zeshonderd pinnen heb gemonteerd, mag ik zelf proefdraaien met een stuk (zo'n 30 meter lang) dat eigenlijk is afgekeurd en waar hoogstens B-keus dekens van gemaakt kunnen worden.

Wat ben ik trots dat ik het allemaal voor elkaar krijg en de bedrijfsleider goedkeurend zegt dat ik de volgende keer "echte"dekens mag ruwen.

Op foto 2 is een ruwmolen voor dekens te zien van Aabe. (De dekens lijken wel het koninklijk logo te dragen van Juliana, maar ik kan me vergissen.) Op de trommel zijn naast de dekens de bewuste pinnen nog te zien met de kaardenbollen.

Het was een, zeker voor die jaren, moderne fabriek, waar weliswaar de fabrikant ook nog zijn dagelijkse rondjes maakt, maar hij communiceert tenminste met zijn personeel.

Wanneer ik met Sinterklaas als jongste arbeider op de afdeling mijn schoen bij het kantoor zet met het motto "Gedenk de klomp van de arme Henk", blijkt die de volgende dag ook nog eens goed bedacht te zijn.

Ik krijg verkering en werk daarom liever in de buurt van het Centrum van Tilburg waar mijn meisje woont (en werkt). Zodoende kom ik terecht bij Anton de Rooij in de Jan Aartestraat, een totaal andere fabriek dan Pessers van Zuijlen. Ik moet daar de stukken die uit de weverij komen (mee) controleren op weeffouten en die vervolgens merken zodat de stopsters ze kunnen repareren. Ook moet je daar aantekening van maken voor de administratie.

Dat is niet het leukste baantje, want sommige wevers vertrouwen je niet en schelden je de huid vol als er teveel boete op het stuk worden gelegd.

Soms moet ik de chauffeur van de familie, in de villa helpen met huishoudelijke werkzaamheden die niet door de dienstmeiden worden gedaan, zoals het kloppen van de gang- en traplopers. In de vakantie wordt er ook een beroep op me gedaan om de ketel en de schoorsteen mee schoon te maken. Het ketelpak wordt door de baas ter beschikking gesteld. Het duurt een dag of vier, maar de stof en de as die je inademt blijft nog weken in je longen zitten.

Maar toch blijf ik er hangen tot in op 6 februari in Venlo moet verschijnen voor het vervullen van mijn militaire dienstplicht.

Foto 3 geeft een beeld van de villa van de familie van Rooij aan de St. Josephstraat. Daarnaast de fabriek met de ingang aan de Jan Aartesraat. De schoorsteen die ik mee schoonmaakte staat daarachter. Het fabrieksgebouw brandde af in 1974 waarna de schoorsteen ook werd gesloopt.

In 1968 word ik door mijn broer, die bij André van Spaendonck op kantoor werkt, gevraagd contact op te nemen het hoofd van de administratie omdat er een vacature is op de weverijplanning. Ik word aangesteld in het bedrijf aan de Kraaivenstraat, hemelsbreed nog geen 100 meter van mijn huis in de Puccinistraat af.

Foto 4 is genomen tijdens de nieuwbouw van het Spandon complex in 1962. Het is volledig geklimatologiseerd en de oppervlakte is zo'n 15.000 vierkante meter.

De snelweg naar Loon op Zand en verder is er nog niet, zodat ik via een zandpad met mijn fiets en zelfs te voet in nog geen drie minuten thuis, dus gemakkelijk thuis kan eten tussen de middag, zelf al hadden we maar een korte pauze. Dat was in de textiel niet zo gebruikelijk. Meestal duurde de middagpauze anderhalf uur en ging iedereen tussen de middag massaal naar huis, met grote opstoppingen in de binnenstad bij de overwegen tot gevolg.

Ik word voor het eerst geconfronteerd met de "mechanische administratie" Achter de glazen wand waar de computerafdeling is, werkt mijn broer. Hij zorgt er met zijn collega's voor dat de hele voorbereiding van de productie van de wollenstoffen van het bedrijf in kaarten wordt geponst en op lijsten wordt uitgedraaid.

Mijn werk is om de stukken zodanig te plannen dat de machines in de weverij zoveel mogelijk dezelfde kwaliteiten draaien, dan hoeft er niet of weinig gewisseld te worden van andere kammen (daar lopen de kettingdraden doorheen en die zijn voor iedere kwaliteit stof verschillend). Bovendien moet ik er voor zorgen dat de bijbehorende garens op tijd bij de weverij aanwezig zijn. Een leuke baan dus, waar ik het erg naar mijn zin heb.

Maar na anderhalf jaar komt de klad erin. Binnen de directie bestaan grote verschillen van inzicht over investeringen en samenwerking met andere bedrijven. Men wil het bedrijf wel verkopen, maar vraagt er teveel voor: 5,6 miljoen.

Voordat we het weten staan we, net voor de vakantie van 1970, met z'n allen in de kantine te luisteren naar de directeur die vertelt dat de boel dicht gaat. Samen met de andere 620 collega's hoor ik dat we op straat komen te staan.

De machines worden verkocht voor ruim vijf miljoen en het nieuwe gebouw gaat voor een dikke vier miljoen naar Albert Heijn, die daar een distributiecentrum en een bakkerij in vestigt.

De PSP in Tilburg richt een actiecomité op om de werknemers te ondersteunen om een goede afvloeiingsregeling te krijgen en ik sluit me bij dit comité aan.

Ik word lid van de PSP en van de vakbond en zal vanaf dat moment heel anders tegen de maatschappij aan kijken. Bewustwording noemen ze dat. Jaren later zal ik opnieuw met de textielsluitingen te maken krijgen, ditmaal als veldwerker vanuit het Centrum voor ontwikkelingssamenwerking met als taak het begeleiden van de medezeggenschap in de textielindustie, maar dat wordt een ander verhaal voor het Geheugen.

Henk van Mierlo, Nuenen.

bronnen foto's, afb 2, 3 en 4, met dank, uit BeeldOnLine van het Regionaal Archief Tilburg, Foto 1 komt uit "Ge waart mar arbeider" van Jan Commandeur, Cor Jacobs en Bob Westerhof, Tilburg 1981. Ook zij veel dank.

Verder heb ik nog gesnuffeld in "De ondergang van de Tilburgse textielindustrie" door o.m. Lou Keune

Links:

Media