Waren en de wet

  • Datering van het verhaal: 1851-2008

Keuren van waren

In 1886 een lichtpuntje, de introductie van het "Wetboek van Strafrecht" art. 174, maximaal 15 jaar gevangenis voor diegene die voor de gezondheid schadelijke waren verkoopt, aflevert of uitdeelt, art. 175 idem, artikelen 329 en 329 waren om oneerlijke handel tegen te gaan.

Voor de consumenten belangrijke artikelen voor het eerst werden zij door de landelijke overheid in bescherming genomen waarbij er sancties waren bepaald voor diegenen die het niet zo nauw namen. Hetgeen niet wil zeggen dat alle problemen waren opgelost.

De gemeentewet van 29 juni 1851, in het bijzonder artikel 135 speelde op lokaal nivo een veel belangrijke rol. Gemeentes kregen het recht om verordeningen uit te vaardigen in het belang van de volksgezondheid.

De eerste gezondheidswet van 1901 resulteerde in de gezondheidscommissies. Het kwam voor dat een overtreder via een advertentie en/of het publicatiebord van de gemeente algemeen bekend werd gemaakt.

Het duurde tot 10 mei 1909 voordat, dankzij een arrest van de Hoge raad, dat er meer grip kwam op de zaak. Nu was wettelijk bepaald dat een product deugde als het voldeed aan de minimumeisen die aan een product mochten worden gesteld. Deze minimum eisen lagen sinds 1905 vast in de "Codex Alimentarius". Dit handvat is dikwijls bepalend geweest bij rechtszaken of een product deugdelijk was of niet.

Ook diegene die met keuringen waren belast hadden een houvast. Het kwam regelmatig voor dat een fabriek stil lag door ziekteverzuim, dat veroorzaakt was door het eten of drinken van besmette waren.

In de periode 1914 en 1918 was er overigens geen houden aan. Wat vandaag verboden was, kon morgen verplicht gesteld worden door de regering en andersom. O.a. sommige fabrikanten maakte hiervan dankbaar gebruik, zo werd menie gebruikt om een surrogaat cacao op kleur te brengen.

Er was overigens toen en destijds een prima samenwerking tussen de verschillende keuringsdiensten.De directeuren waren verenigd in een "College van Directeuren van Keuringsdiensten".

Het werd duidelijk dat de overheid zich centraal met keuren van waren moest gaan bezig houden. Het was dikwijls voor gekomen dat een rechter geen wettelijk grond kon aangeven om een partij verbeurd te verklaren.

Op 19 september 1919 werd de Warenwet aangenomen. Er is sprake van een "raamwet" alleen het kader wordt aangegeven, de uitwerking is te vinden in de warenwetbesluiten, o.a. voor brood, jam, limonade etc. Het doel van de wet is tweeërlei; bescherming van de volksgezondheid en bevordering van de eerlijkheid in de handel. Margarine verkopen als roomboter mocht (mag) niet bijvoorbeeld. Waren volgens de warenwet zijn alle eet- en

drinkwaren met inbegrip van gevogelte, vis en wild ( vlees en vleeswaren met betrekking tot de keuringen langs scheikundige weg) bacteriologische keuring vielen vanaf 1913 onder de vleeskeuringwet en dus vleeskeuringsdienst. Wat eveneens onder de warenwet viel was alles wat met "waren" in aanraking komt bij de opslag, bereiding, samenstelling en verpakking. Dus ook de bierleiding, pannen, e.d. In de praktijk kon overigens men zonder het (aanvullende) koninklijk besluit niets uitrichten met de "raamwet". Afspraken in de "Codex Alimintarius" waren overigens eveneens bindend. Het aantal besluiten zou aardig oplopen in midden negentiger jaren waren er ruim 160, voor zowel levensmiddelen als non-food producten. Uiteraard waren de besluiten voor de levensmiddelen ruim in de meerderheid.

In 1925 kwamen Koffie- en theebesluiten, wasmiddelbesluit, honingbesluit, melkbesluit en het broodbesluit. De laatste twee mogen zonder overdrijving en onderschatting van de anderen gezien worden als de belangrijkste besluiten. In ieder geval de keurmeesters hadden aan deze besluiten de handen vol. In deze besluiten werd tot in de kleinste details omschreven de samenstelling c.q. bereidingsvoorwaardens, benaming, keuringsmethode, toegestane toevoegingen o.a. kleurstoffen en/of conserveringsmiddelen en wat nog meer vastgelegd moest worden om misverstanden te voorkomen of het product wel of niet deugdelijk en wel of niet schadelijk was voor de volksgezondheid.

De gemeentebesturen verloren met de komst van de warenwet een oud recht om zelf verordeningen op te stellen. Voor het eerst konden voor het gehele land gelijkluidende eisen worden opgesteld. Hetgeen mede door de toenemende mobiliteit van groot belang was. Het kwam regelmatig voor dat goederen die waren afgekeurd in een bepaalde gemeente, werden verkocht in een andere gemeente die "toevallig" voor dat artikel geen verordening had opgesteld.

In Brabant had deze wet vooral voor de gemeentelijke keuringsdienst van Tilburg extra grote gevolgen. Deze dienst had zijn eerste 10 jaar nog niet eens vol gemaakt. Hetgeen overigens de gemeenteraad prima vond, zij zagen alleen de kostenbesparing toen deze dienst opgeheven kon worden.

Tilburg miste de boot, de regionaal werkende keuringsdienst kwamen in ‘s Hertogenbosch, Eindhoven en Breda. De keuringdienst in deze drie plaatsen waren verantwoordelijk toezicht op de warenwet, inrichting laboratorium en de selectie een aanstelling van het personeel.

Een rijksdienst zat er overigens niet in, deze zou niet regionaal gebonden kunnen werken daarom koos men voor een regionale aanpak.

Tilburg werd ingedeeld in regio 9, ‘s Hertogenbosch. Alle gemeente werden verplicht verordeningen op het keuren van waren vast te stellen. Zij hoefde niet zelf het wiel uit te vinden zij kregen het concept aangeboden. In de loop van 1921 waren de verordeningen opgesteld. In deze verordening stelde de gemeente dat het verkopen van waren verboden was die ondeugdelijk van samenstelling waren of in een ondeugdelijke toestand verkeerden. Iemand die waren verkocht moest de keuringsambtenaar zijn werk laten doen. Verder moest men waren weren die schadelijk voor de gezondheid en leven waren. Op deze manier kon er opgetreden worden tegen overtreders, zonder deze verordening had men aan warenwet niets. De sancties werden ook opgenomen; ten hoogste 6 maanden gevangenisstraf of een boete van tweeduizend gulden en "eventueel" verbeurd verklaring van de waren. De keurmeesters die toezien op de naleving hebben het recht op ieder tijdstip binnen te stappen op de plaatsen waar waren aanwezig zijn. Als de toegang werd geweigerd, hetgeen zelden in Brabant voorkwam, konden zij de politie inschakelen.

Inmiddels anno 2008 worden de keuringen uitgevoerd door Voedsel en Waren Autoriteit, kortweg VWA. Deze is ontstaan na de samenvoeging van de Keuringsdienst van Waren en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. De VWA functioneert onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De opdrachtgevers zijn het ministerie van LNV en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Rien van der Heijden
Oktober 2008, (2-002)

Bijlagen:
Foto 1:
Artikel 135, gedeelte dat betrekking heeft op de warenkeuring door gemeentes
Foto 2:
Boek van Loenen, versie 1914, deel 2
Foto 3:
Voorkant van het maandblad "Vervalschingen" 1916-1917
Foto 4:
Advertenties in dit maandblad van warenleveranciers
Foto 5,6,7
Winkelinterieurs uit de tijd van de warenwet introductie (jaren twintig)

Foto's; Anja en Rien van der Heijden

Met dank aan:
Openluchtmuseum Arnhem