Docenten Rijks-HBS 'Willem ll'

  • Datering van de foto: 1896
  • Wie staan erop: Foto waarschijnlijk genomen in 1896 bij het afscheid van dr. A.S. Kok. Zittend vlnr dr. B. Dijksterhuis, dr. A.S. Kok, onbekend, dr. H.P.M. van der Horn van den Bos. Staande vlnr P. Kraanen, onbekend, W.H. Stregels, dr. H.A.J. van Swaay, K. Bes, dr. J. Blöte, onbekend, onbekend

HERINNERINGEN AAN HET SCHOOLLEVEN VAN 1906-1911

In het ‘gedenkboek bij het eeuwfeest van het Koning Willem II-lyceum 1866-1966' schreef prof. dr. P.R. Michaël, leerling van 1906 tot 1911, over zijn herinneringen aan zijn schooltijd

Directeur B. Dijksterhuis

‘De directeur was dr. B. Dijksterhuis, in de volksmond Bartje geheten. De heer Dijksterhuis was een Groninger, zoals steeds enigermate aan zijn spraak was waar te nemen; hij doceerde geschiedenis. De eerste leerjaren werd een leerboekje gebruikt; later werd de algemene geschiedenis gedicteerd.

Eens had ik met dr. D. een gesprek naar aanleiding van de les over de godsdiensttwisten gedurende het Bestand. Hij had nl. op de les gezegd dat een en ander hem nooit duidelijk was geworden. Nu, mij evenmin, doch afkomstig uit een orthodox-protestants milieu, had ik nog wel eens gesprekken aangehoord over deze aangelegenheden. Het gesprek kreeg een vertrouwelijk karakter en het bleek dat dr. D., zoals trouwens vanzelf spreekt, er veel meer van wist dan hij ons verteld had; het was of een vader tot mij sprak. Begrijpen deden wij het aanhangige probleem geen van beiden; doch ik vrees...niemand! Op zijn tijd kon hij ook een grapje velen; doch ook wel zeggen waar het op stond! De naam van de HBS was zijn trots en glorie. Zijn nagedachtenis blijft bij mij in ere!

Dr. J. Blöte

Een andere merkwaardige figuur was dr. Blöte; hij doceerde Duits. Hij was niet gemakkelijk. Enerzijds kort aangebonden, anderzijds een gevoelig mens, hetgeen niet zelden samengaat. We moesten wel eens gedichten van buiten leren. Dan werd er met krijt een kring op de grond getekend: dat was dan de ‘Bühne'. In de kring staande moest dan de uitverkorene een gedicht voordragen. Zo herinner ik mij dat ik een Archibald Douglas van Fontane moest vertolken. Als gedichten mij aanspraken, leerde ik die vroeger spelenderwijs van buiten. Ook herinner ik mij een uitstekende voordracht van Maria Stuart van Schiller door een meisje dat heel goed Duits kende, dankzij een duitse moeder. Als de voordracht van een gedicht dr. Blöte on-roerde, kon dit hem de tranen in de ogen brengen. De goedmoedige beloning was dan: ‘Ich schreibe dafür ein Acht'! Plicht en arbeid speelden nauw verbonden bij Blöte een grote rol. Hij was een uitnemend leermeester.

Dr. M. Schönfeld

In de vierde klas kwam dr. Schönfeld als leraar in het Nederlands opdagen. Hij was een emotionele figuur, thans zou ik kunnen zeggen een fijnbesnaarde figuur. Hij overschatte zonder twijfel de literaire interesse van de vierde- en vijfdejaars Brabantse HBS-ers!

Dr. L. Grondijs

Grondijs was een wonderlijk man. In de kelder van de school (paleis) bevond zich een gasmotor. Deze moest nu en dan draaien om electriciteit te maken. Eens werd vergeten de motor na gebruik stil te zetten, zodat zich enige uren later een damp uit de kelder ontwikkelde, doordat een of andere as warm liep. De heer Grondijs was niet te vinden. Nog zie ik dr. Dijksterhuis in arren moede de klas binnenlopen waar wij de les volgden. Met angstige blik vroeg hij of ondergetekende de motor kon bedienen. Inderdaad was dit het geval, zodat het euvel spoedig verholpen was, met de heer Dijksterhuis op de hielen, die angstvallig de puffende motor van verre gadesloeg. Het wil mij voorkomen dat de heren Grondijs en Dijksterhuis over deze aangelegenheid nog wel van gedachten zullen hebben gewisseld. De heer Grondijs is niet lang in Tilburg gebleven; hij is daarna verbonden geweest aan een school in Dordrecht. Het laatst heb ik hem te Groningen gezien en te mijnen huize ontvangen. Bij die gelegenheid was ook, niet zonder opzet, een theoloog aanwezig, hetgeen


Foto waarschijnlijk genomen in 1896 bij het afscheid van dr. A.S. Kok. Zittend vlnr dr. B. Dijksterhuis, dr. A.S. Kok, onbekend, dr. H.P.M. van der Horn van den Bos. Staande vlnr P. Kraanen, onbekend, W.H. Stregels, dr. H.A.J. van Swaay, K. Bes, dr. J. Blöte, onbekend, onbekend


aanleiding gaf tot een, voor ondergetekende volkomen onverstaanbaar, wijsgerig gesprek. Enige jaren geleden is hij te 's Gravenhage overleden. Nog een gebeurtenis in verband met de heer Grondijs komt mij in het geheugen. Eens had hij om de een of andere reden in de les over de evolutie gesproken, ik meen in verband met de beweging der planeten. Hoe het ook zij, blijkbaar is dit ter ore gekomen aan buitenstaanders; een scène ontwikkelde zich. Uiteraard zijn de dessous ons niet ter ore gekomen, doch wel was het gevolg dat de heer Grondijs, ook niet van gisteren, een boek van 110 bladzijden schreef over de titel ‘De R.K. Kerk en de Afstammingsleer', uitgegeven bij Versluys in Amsteram in 1915[i]

P. Kraanen

Een zeer merkwaardige figuur was de leraar in handtekenen nl. de heer P(iet) Kraanen. Hij was in mijn tijd reeds een oude man, in de vierde klas van mijn leertijd is hij overleden. De heer Kraanen was niet gemakkelijk.'t Was in de letterlijke zin van het woord een ‘brompot'. Hij was een Tilburger en sprak in behoorlijke mate dialect. Kaalhoofdig, met een krans van grijze haren, enigermate cyanotische gelaatskleur, zwaar van lichaamsbouw, altijd gekleed in donker jacquet,

grove handen; ziedaar zijn verschijning. De tekenlessen waren op zichzelf vervelend; dat lag niet aan de heer Kraanen, doch aan de exameneisen; tekenen van meetkundige lichamen met slagschaduwen; later bladeren, bloemen en planten tekenen van gipsmodellen. De lessen werden amusant door de mopperende heer Kraanen. Stel u voor: een naar mijn mening behoorlijk geslaagde pyramide met slagschaduw. ‘Mijnheer, ik ben klaar', met de vinger omhoog. De heer Kraanen: ‘Klaar, klaar, 't lijkt niks jonge, is dè ene slagschaduw. 't lijkt wel roet'. (Dan beweegt K. zijn rechterduim over de tekening op de wijze zoals men tegenwoordig de weinig elegante beweging met de uitgestoken duim van de rechterhand maakt). ‘Kijk, kijk, zò ziet ene slagschaduw er eut'. En inderdaad dan was er een slagschaduw! Een leerling doet niets. De heer Kraanen: ‘Hedde niks te doen! Ruk dan mar eut! Ik heb euw nie geroepen! Als het euw niet aanstaat hoepel maar

op. Gij zijt eene vent van niks, waar komde vandaan, etc..'

Somtijds deed hij zich ook anders voor. De heer Kraanen bekijkt een tekening: ‘Jiè, kijk, gij het die bloem nou wel getekend, mar dè zit er nie in (handgebaar met opwaarts gerichte duim)'. Dan gaat K. tekenen. En ziet, onder zijn handen komt een bloem tevoorschijn, komt er leven in de tekening. Was het hierom dat we deze oude man toch allen wel mochten? Mogelijk was hij een gedesillusioneerd mens. Ik weet het niet. Misschien voelde hij zijn einde naderen? Einde vierde klas verdween hij en niet lang daarna overleed hij. Zijn opvolger was de heer Veersema. Dit was een jonge, zeer kunstzinnige man, die veel dichter bij ons stond. Ofschoon ook hij aan een bepaald program gebonden was, werd toch wel tijd gevonden om naar de natuur te tekenen en zelfs te kleuren. Hij was slechts tijdelijk te Tilburg. Toen ik kort daarna in Utrecht studeerde, mocht ik hem nog herhaaldelijk ontmoeten. Hij is later naar Groningen ge-gaan. Nog herinner ik mij dat de katholieke jongens eens in de week godsdienstles hadden, gegeven door een kapelaan in één der schoollokalen. Daar liet de orde wel eens te wensen over en daarom woonde de heer Kraanen deze lessen bij.

K. Bes

Er resten nog twee typen, nl. de heren K. Bes, en W.G. van der Meer. De heer Bes doceerde in de eerste drie klassen wiskunde en later boekhouden. Bes was toen reeds een oude man; hij werd bijgenaamd de ‘oude Wilson'. Dat kwam omdat er in mijn jeugd detectiverhalen te koop waren van Amerikaanse origine. Daar speelden vader en zoon Wilson een grote rol in. De oude Wilson stond op de voorpagina afgebeeld met een lange, blauwe, laat ik zeggen geklede jas: aldus de heer Bes. Hij was een uitnemend didact. De moeilijkheid was echter dat hij, zoals ik later begreep, rekening moest houden met de middelmaat in de klas. Daar mijn brein op mathematisch gebied nogal ontwikkeld was, kon ik hem spelenderwijs volgen en moest nog wel sommen schrijven op het bord. Zoals gezegd, was hij al oud en nogal eens ziek; dit veroorzaakte nog wel moeilijkheden. Want als het koud was, moesten alle ramen dicht. De daarop volgende les werd door de leraar gegeven die met zijn luchtwegen gesukkeld had, en deze gooide in letterlijke zin alles wat raam was open, zodat wij drie kwartier in de kou zaten. Aan de heer Bes denk ik met grote waardering terug.

W. van der Meer

De heer van der Meer doceerde in de hogere klas wiskunde en mechanica. Hij was werktuigkundig ingenieur. Zijn zelf geschreven leerboek is niet alleen nog in mijn bezit, maar ik kijk er nog wel eens in. Naar mijn gevoelen doceerde hij uitnemend, doch daar zeker de helft der toch reeds kleine klassen nu eenmaal de vrij zware wiskunde niet of met grote moeite kon volgen, ontstonden wel eens moeilijkheden. Daarbij kwam nog dat hij geruime tijd ziek was en elders verpleegd werd. Dit kwam het onderwijs niet ten goede. Zelf heb ik niets dan aangename herinneringen aan de heer van der Meer. Hij zag kans bij een bepaald aantal leerlingen de betekenis te doen verstaan van de wiskunde en mechanica.

J. Vorstenbosch

Tenslotte de heer Vorstenbosch, die ons bezighield met de gymnastische oefeningen, hetgeen voor mij, die veel liever in de bossen en op de heide liep, toch wel een aangenaam verpozen was.

Thans na zoveel jaren -ondergetekende is 73 jaar- alles overziende, denkt hij met grote dankbaarheid terug aan zijn leertijd te Tilburg niet alleen, doch ook aan hen die bijgedragen hebben tot zijn vorming. Wel moge worden opgemerkt dat wanneer wat meer praktische laboratoriumarbeid ware mogelijk geweest, het eerste academiejaar te Utrecht had kunnen worden overgeslagen. Wat op dit examen, destijds ‘eerste natuurkundig examen' genoemd, mij gevraagd werd, wist ik reeds bij mijn eindexamen HBS. Wanneer ondergetekende iets mag wensen, dan is het bij een eventuele herdenking van het honderdjarig bestaan der school dit te mogen medemaken.'

Prof. Dr. P.R. Michaël

J. de Veer