Wonen in het paleis

  • Datering van de gebeurtenis: 1860-1900

Huizen in het paleis

Op 15 september 1864 dragen ten overstaan van notaris Bervoets in Den Haag de erfgenamen van Koning Willem II zijn paleis over aan de gemeente Tilburg op voorwaarde dat de hierin te vestigen Rijks Hoogere Burgerschool de naam van Koning Willem II gaat dragen. Op 31 december van datzelfde jaar draagt de gemeente Tilburg het gebouw weer over "aan den staat der Nederlanden ten behoeve van eene rijkshoogere burgerschool van vijfjarigen cursus, die den naam zal dragen Rijksschool Willem II, af te staan het gebruik van het gewezen paleis van wijlen Zijne Majesteit Koning Willem II met omgelegen lusttuin en gronden te zamen groot zevenenvijftig roeden, staande en gelegen te Tilburg aan de Nieuwendijk in de zogenaamde lage Venweikens een gedeelte uitmakende van de perceelen aldaar kadastraal bekend onder sectie L no 1414.1634.1412"[1]... De waarde van het geheel wordt op 14 maart 1865 vastgesteld op f. 12.500,--. De school is hierin gehuisvest geweest van 1866 tot 1934 waarna ze het gebouw aan de Ringbaan Oost betrok. Koning Willem II heeft nooit in het paleis gewoond -het gebouw kwam pas gereed na zijn dood op 17 maart 1849- maar naast docenten en leerlingen wel de families Twiss, Fles en Brooymans.

De familie Twiss

Het paleis heeft voordat leerlingen en docenten het betrokken niet leeg gestaan, zoals vaak wordt aangenomen. Uit twee ingezonden brieven in ‘de Tilburgsche Courant' van dinsdag 9 en zaterdag 13 februari 1926[2] blijkt dat de familie Twiss het gebouw huurde van de koninklijke erfgenamen van 1858 tot 27 september 1864, om te voorkomen dat het onderhoud verslechterde. Het pand had al door inwatering geleden. Deze familie, geassocieerd met de lakenfabrikant Ernst Vreede, met fabriek in de Zwijsenstraat, verhuisde in 1858 vanuit de Zomerstraat naar het paleis. Van de vijf zoons is alleen de jongste op het paleis geboren. De moeder, Geertruida Twiss-Wijndels, overleed hier op 19 september 1861. De tuin werd door de familie opgeknapt met talrijke fruitbomen, struiken en heesters waarvoor ze in 1864 een vergoeding van de gemeente van f. 177,-- ontving. Van dit alles bestaat schriftelijk bewijs. Enige aanvullende informatie werd in 1926 verstrekt door Francis Twiss, gepensioneerd assistent-resident in Indië en derde zoon van de huurder Willem Twiss. Volgens zijn zeggen verhuisde in september 1864 de familie naar Breda omdat "de kinderen te groot geworden waren om behoorlijk onderwijs te Tilburg te ontvangen". Tevoren zou zijn vader voorgesteld hebben het paleis met belendingen te schenken aan de gemeente voor de stichting van de HBS. Hierover zou gepraat zijn tussen minister Thorbecke en de gemeente tijdens de lunch die zijn vader aangeboden had op het paleis bij gelegenheid van de opening van de spoorweg Tilburg-Breda op 3 oktober 1863. Dat de familie Twiss de aanleiding is geweest dat het paleis tot HBS werd ingericht wordt door de heer F. Ouwerling, stadsarchivaris in 1926, om verschillende redenen in twijfel getrokken.[3] Mogelijk heeft de familie Twiss wel een rol gespeeld bij het beheer van de inboedel van het sterfhuis van de koning, niet ver van het paleis gelegen, tenminste van wat er van restte want veel is verkocht en naar andere paleizen vervoerd.[4]

Verbouwing tot school

Om het gebouw gereed te maken voor docenten en leerlingen vond in de jaren 1865 en 1866 een fikse verbouwing plaats. Een trappenhuis werd aangebracht tussen de bel-etage en de eerste verdieping, waardoor de grote zaal van ruim zes bij twaalf meter in drieën werd gedeeld en verdween. Enkele binnenmuren vervielen, andere werden nieuw opgetrokken. De ronde ramen in de bovenverdieping werden vervangen door rechthoekige en een zolder werd aangebracht. Aan de noordzijde van het paleis werd binnen de nieuwe omheining een gebouw neergezet waar het gymnastiek- en scheikundelokaal, geen ideale combinatie blijkt later vanwege het lawaai[5], met de laboratoria werden ondergebracht. De omheining werd door de gemeente gefinancieerd. De lessen begonnen op 10 april 1866.

De familie Fles

Mr. F.J.A. Fles, de eerste directeur, studeerde rechten en letteren in Leiden, waar hij colleges bij Thorbecke volgde. Hij werd in 1852 advocaat in Breda, in 1859 plaatsvervangend kantonrechter en in 1862 rechter aldaar. Trouwde in 1860 met Wilhelmina Koster, hun twee zoontjes overleden, alleen de dochter werd volwassen. Zijn directoraat aan onze school was van korte duur, het eindigde op 31 december 1867, waarna hij nog leraar geschiedenis, staathuishoudkunde, staatsinrichting en handelsrecht bleef tot juli 1869. Zijn komst in Tilburg was omstreden, vooral bij de geestelijkheid, wellicht vanwege zijn half-joodse afkomst of zijn liberale opvattingen. De Commissie van Toezicht laakte in 1867 zijn ‘strenge autokratie en officieele geest, gemis aan humaniteit, tact en vertrouwelijkheid'. Ouders hadden bezwaar tegen de vrijheid die hij leerlingen liet, docenten klaagden dat hij velen tegen het hoofd stootte. Ook het geringe leerlingenaantal van de school werd hem verweten. Bij zijn aanstelling was hem tijdelijke bewoning van het schoolgebouw toegestaan. Zijn geit was toehoorder bij de openingsvergadering die in de tuin gehouden werd omdat de docentenkamer nog niet gereed was. Toen hij aftrad als directeur en weer docent werd bleef hij in het schoolgebouw wonen, tot ergernis van minister en inspecteur om ‘de wanordelijke vertoning van zijn huishouden en de bespottelijke aanwezigheid van zijn geit op het gazon'. Inspecteur Bosscha vroeg in januari 1868 Fles' opvolger Fenger zich vooral niet met de kwestie te bemoeien. Fles werd regelmatig gesommeerd de woning te verlaten en werd uitdrukkelijk verboden gebruik te maken van de diensten van de conciërge. Fles stelde zijn vertrek steeds uit omdat hij geen behoorlijk huis kon krijgen en toen het zover was, wilde hij tot woede van de inspecteur vergoeding voor de graszoden die hij had laten leggen. Volgens Bosscha werd Fles daarbij opgestookt door zijn vrouw: ‘Fles is een zwak man, die zichzelven geene rekenschap vraagt van zijne daden'. De vrouw van Fles werd door de overheden toch al gezien als een vervelende intrigante. In mei 1868 verscheen een ingezonden brief in ‘Het weekblad van Tilburg' waarin leerlingen zich beklaagden over de pauze-omstandigheden op het schoolplein. Diverse leerlingen werden geschorst, enkelen van school verwijderd. Volgens minster en inspecteur was er ook een docent bij betrokken, zo niet Fles dan toch zijn vrouw. Een handschriftvergelijking werd voorgesteld. Fles was het onderwijs beu en keerde terug naar de rechterlijke macht. Juli 1869 vertrok hij naar Arnhem. In 1875 werd hij in Amsterdam benoemd. Hij overleed in 1889. Bij het zilveren jubileum van de school herdacht directeur dr. Van der Horn van den Bos hem en prees hij hem om zijn humaniteit en om zijn onvermoeid strijden voor de totstandkoming der wet op het weduwen- en wezenpensioen: ‘hij zal in dankbare herinnering bij duizenden en duizenden blijven voortleven'.

De familie Brooymans

Vader M. en zoon W.F. Brooymans zijn respectievelijk in de periode 1866-1899 en 1899-1934 als conciërge aan de school verbonden geweest. Uit de beschikbare bronnen is weinig bekend over hun woonsituatie en hun functioneren behalve dat het in het algemeen naar tevredenheid geweest is. Bij diverse jubilea werd hen lof toegezwaaid. Tot 1904 woonde de familie in de kelder van het paleis, daarna kregen ze een eigen ‘ambtswoning' aan de Paleisstraat. (zie foto)

J. de Veer


[1] 1414 = paleis en erf, groot 25 roeden

1634 = plaisiertuin, groot 32 roeden tachtig ellen

1412 = weiland, groot 1 bunder 64 roeden, 50 ellen

[2] Van de hand van A.J.A.C. van Delft, auteur van het boekje ‘Tilburg als woonstad en nijverheidscentrum', en

F.H.M. Ouwerling, stadsarchivaris

[3] Zie: TC 13-2-1926

[4] De gemeente Tilburg kocht in 1892 van de heer Le Mire uit Udenhout uit een koninklijk ameublement dat

hij verkregen had 18 stoelen met fauteuils. Aardig om te vermelden omdat een van de nazaten Le Mire

tekenleraar op onze school geweest is van 1945-1978

[5]