De geur van drukinkt (deel 1)

  • Datering van de gebeurtenis: 1954 / 1994

Was het Gütenberg of Laurens Janszoon Coster die de broekdrukkunst uitvond? Met die vraag heb ik me niet beziggehouden toen ik er voor koos het grafische vak tot mijn beroep te maken. Aangestoken door het drukkersvirus tijdens een excursie in de zesde klas van de lagere school naar, wat toen nog heette Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, besloot ik het drukkersvak tot mijn toekomstige broodwinning te maken. Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis was toen al een van de grotere en beter geoutilleerde bedrijven welke onder leiding stond van de fraters van Tilburg. Er werden naast de Engelbewaarder veel schoolboeken gedrukt. De meeste scholen stonden onder leiding van de fraters. Het lag dus voor de hand dat op die scholen onderwijs werd gegeven middels de lesmethoden en schoolboeken welke onder leiding van deze fraters tot stand waren gekomen.

 

In die tijd waren er, naast enkele grote, zeer veel kleine drukkerijtjes in Tilburg. Veelal gevestigd in een achteraf schuurtje werd daar door enkele mensen drukwerk vervaardigd. De apparatuur was vaak een pers waar met handinleg vel voor vel werd ingelegd om zo tegen een met inkt ingerolde drukvorm te worden geperst. Alleen het beter geoutilleerde bedrijf beschikte over een pers waarbij doormiddel van zuiglucht het papier in de machine werd gebracht. Er stonden zetbokken met letterkasten, gevuld met loden letters. Papier snijden gebeurde dikwijls op een hefboom aangedreven snijmachine, een soort guillotine.

 

In een dergelijke omgeving heb er het vak van letterzetten geleerd. Staande op twee benen voor een letterkast verzamelde je de loden letters in een soort klemhaak. Daarbij moest ook de tussenruimte zoals spaties enz. opgevuld worden. Ging het om grote hoeveelheden tekst uit één lettertype en -grootte dan werd overgeschakeld op machinaal zetten. Hierbij werden doormiddel van een toetsenbord koperen matrijzen verzameld tot regels welke dan onder druk met vloeibaar lood werden volgespoten. Beschikte men als drukkerij niet over dergelijke machine werd een beroep gedaan op een loonzetter. In Tilburg was de fa. Vorspel & Zoon, gevestigd aan de Gasthuisstraat, een bekende op dit terrein. Was het zetwerkje klaar dan werd dit met een touwtje bij elkaar gebonden, een proefdruk van gemaakt en na eventuele correctie was het geschikt om afgedrukt te worden. Na afdrukken moest het geheel weer uit elkaar gehaald worden en de letters weer teruggelegd in de letterkast. Moest er een plaatje worden afgedrukt dan was men aangewezen op clichés. Doormiddel van fotografie werd het plaatje overgebracht op een metalen plaat waarna de niet belichte delen doormiddel van etszuur werden weg geëtst. Een bekende firma in Tilburg die dit verzorgde was de fa Tuerlings welke gevestigd was in een pand achter de winkels van de Heuvelstraat ter hoogte van het vroegere Pieter Vredepad.

 

Voor kleinere formaten werd meestal een degelpers ingeschakeld. Deze bestond als het ware uit een frame dat opengeklapt kon worden. Aan de ene kant werd de drukvorm opgehangen en aan de andere kant werd het te bedrukken papier vel voor vel ingelegd. Met de ene hand werd het bedrukte vel er weer uitgenomen terwijl met de andere hand een nieuw vel werd ingelegd. Voor grotere formaten werd van een cilinderpers gebruik gemaakt. Op een vlakke wagen werd de drukvorm geklemd welke, na onder inktrollen te zijn doorgegaan, onder de drukcilinder kwam. De drukker had via een schuin inlegbord hier een vel papier aangelegd wat door de cilinder bij het passeren van de drukvorm werd meegenomen en zo bedrukt. Aan de achterzijde verliet dit vel middels een ingewikkelde constructie van touwtjes en latjes de pers. De snelheid was sterk afhankelijk van de snelheid waarmee de drukker kon inleggen. Om de snelheid te verhogen werden nieuwe persen vervaardigd waar het inleggen van papier doormiddel van zuiglucht geschiedde. De meeste drukkerijen hadden inmiddels wel een of meerdere van deze moderne machines in huis waardoor het produceren van drukwerk sneller ging en tevens grotere oplagen bereikt konden worden.

 

Gezien de zwaarte van de loden drukvorm konden echter nog geen hoge snelheden behaald worden. Daarbij kwam bovendien dat na iedere afdruk de drukvorm weer in zijn oorspronkelijke positie terug moest worden gebracht. Voor elke afdruk was dus een heen en weergaande beweging van de drukpers noodzakelijk. Tot eind jaren zestig werd het meeste drukwerk op die manier in hoogdruk (ook wel boekdruk genoemd) vervaardigd. Drukken was dan ook veel meer een ambacht dan een industrie. Vandaar de vele zeer kleine bedrijfjes. De ontwikkeling stond echter niet stil. De vraag naar drukwerk steeg en de techniek om drukwerk te vervaardigen veranderde en verbeterde. Naarstig werd gezocht naar middelen daaraan te voldoen. De ontwikkelingen volgden snel na elkaar. Maar daarover in een volgend hoofdstuk meer.

Media