Het vollen van wol, toen en nu

  • Datering van de gebeurtenis: Romeinse tijd tot heden

Doordat het maken van wollen stoffen bijna zo oud is als de mensheid zelf zijn de deelbewerkingen ook al vanouds bekend. Tot de traditionele bewerkingen, voordat de duurdere wollenstof klaar was, behoorden het vollen en verven van het geweven doek.

Een recente studie van het vollen bij de Romeinen toont enkele verrassende ontdekkingen (1). Het vollen dient ervoor de wollen stof steviger, comfortabeler en mooier te maken. Dit gebeurde bij de Romeinen al in ingebouwde kuipen, waarin de geweven stof in urine werd vertrappeld, geschrobd en uitgewrongen. Daarnaast waren er baden waarin de stof werd geverfd en schoongespoeld.
In Zuid-Frankrijk zijn tot nu toe zesentwintig vroegere Romeinse fullonicae, ofwel vollerijen, opgegraven. Herkenbaar aan de stenen nissen met ingebouwde kuipen.
In Italië in de steden Ostia, Florence en Rome zijn vollerijen ontdekt met zelfs dertig of meer installaties, dus werkend met een vorm van ‘industriële' productie. Recent is zelfs tussen Rome en Napels een vollerij ontdekt met een oppervlakte van duizend vierkante meter en 97 volinstallaties!
Verrassend is ook dat veel van die vollerijen, met de urine in de volkuipen, toch in het centrum van de steden lagen. Met de stank moet het meegevallen zijn anders waren de vollerijen wel aan de rand van de stad of daarbuiten gebouwd.

Hoe was het traditionele vollen hier in Tilburg? De lokale textielexpert Piet van Gorp vertelde over het vollen het volgende. In de 17e en 18e eeuw met de sterke groei van de stoffenproductie hier was het nabewerken, dus het vollen en verven, voorbehouden aan Holland, met name Leiden, Amsterdam en Haarlem.

Een schilderij in de Lakenhal-Leiden, afb. 1, toont de wijze waarop het vollen gebeurde. Links het voetvollen in de volkuip en achteraan het verven aan de verfkuipen (2).

Pas met de Franse tijd mocht ook het nabewerken hier in Tilburg gebeuren. Dit had weer tot gevolg dat de Hollandse steden toen hun dominante rol bij de wollenstoffenproductie verloren.
Bij het ‘voetvollen', vertrapten twee vollers in de ‘volkuip' de wollen stof gedurende twee dagen. De volkom was dan gevuld met warm water, volaarde en urine. Dat dit voetvollen ook in Tilburg gebeurde is nog niet aangetoond maar is wel waarschijnlijk.
Het vollen gebeurde in Brabant veel in water- en windmolens waarbij zware houten stampers de wol verdichten en vervilten. Dit vollen was minder arbeidsintensief en ging sneller dan het voetvollen, in twaalf tot veertien uur. De eerste windvolmolen in de direct omgeving van Tilburg kwam in 1799 aan de Hoeven richting Moergestel, maar deze werd in 1817 al afgebroken.
Met steun van anderen bouwde Gerard Bogaers in 1911 een windmolen, ook richting Moergestel, aan de noordzijde van het Galgenven. Frederik van den Bergh, grondlegger van de latere Beka-fabriek, werd hiervan in 1821 mede-eigenaar.

Aan het einde van het Tilburgse wollenstoffentijdperk gebeurde het vollen bij de stoffenfabrikant in de eigen fabriek, maar waren de traditionele ‘volkuipen' al lange tijd vervangen door de ‘volkommen' (afb. 2).

(1) Proefschrift van Miko Flohr ‘The world of the Fullo', 2010
(2) Met dank aan de ‘Vereniging van Belangstellenden in de Lakenhal' te Leiden, voor het beschikbaar stellen.

Afb. 1: Isaac Claesz. Van Swanenburgh, Het vollen en verven, 1594-1596, olieverf op paneel, 133 x 196 cm (S 422), Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden
Afb. 2: De volkommen in 1983 in de afdeling natapprêtuur van de wollenstoffenfabriek C. Mommers & Co. (1872-1995) aan de Kraaivenstraat.
(Beeldonline 037965)

Media